Een vriendschap in Hengelo

Tentoonstelling: Theo Wolvecamp en Eef de Weerd, t/m 15 oktober in Rijksmuseum Twenthe, Enschede.

Theo Wolvecamp, Compositie, 1962

In Enschede wordt deze zomer het verhaal verteld van twee buurjongens die opgroeiden in ‘het pretentieloze Hengelo’ met de droom om ooit kunstenaar te worden. Hun dromen kwamen uit, al was het niet op de manier die hen als kind voor ogen had gestaan. Eef de Weerd (1926-1989) liep in de oorlog trauma’s op als tewerkgestelde in Duitsland en later als Nederlands soldaat in Indië. In 1949 meldde hij zich aan bij de kunstacademie in Enschede, maar voor een zelfstandig en gewaardeerd bestaan als schilder was hij al teveel getekend door het leven. Toch heeft De Weerd een oeuvre nagelaten. Zijn naam evengoed als zijn werk waren mij onbekend en was het niet om zijn vriendschap met Theo Wolvecamp (1925-1992) die na omzwervingen langs Parijs en Amsterdam terugkeerde naar Hengelo, dan had ik ook nu niet van hem gehoord.

Het onderwerp van de tentoonstelling is eerder een ontmoetingsplaats, hoe pretentieloos ook, of een vriendschap die stand hield tegen hun beider aard in om de confrontatie op te zoeken, dan de ontwikkeling van hun schilderkunst. Zoiets is moeilijk in beeld te brengen en de expositie blijft ergens halverwege de documentaire en kunsthistorische benadering steken. Dat Hengelo geen voorname rol speelt in hun beider werk komt vooral doordat zij niet naar de waarneming werkten. Zij waren allebei internationaal georiënteerd. Wolvecamp was door zijn belangstelling voor Vlaams en Duits expressionisme en Picasso uitgekomen bij Miró en Cobra. De Weerd onderging de invloed van de École de Paris in de trant van Roger Bissière en Jean Bazaine. Wolvecamp was vrijer in zijn manier van werken en daardoor persoonlijker. Maar zijn advies aan De Weerd om ook meer volgens de opvattingen van Cobra te gaan werken maakte zijn kompaan boos. Zo’n incident maakt nieuwsgierig naar hoe de beide schilders zelf dachten over de relatie tussen hun persoonlijkheid en hun schilderstijl. De samenstellers van de expositie doen alsof het kwestie van keuze is uit een catalogus, maar het lijkt erop dat temperament een grotere rol heeft gespeeld. Op dat vlak is er geen onderscheid te maken tussen beter en slechter. Wolvecamp en De Weerd werden allebei gekweld door depressies en drankverslaving. Toch moet Wolvecamp hebben beseft dat zijn werkwijze, die iets weghad van een écriture automatique waarbij de uitkomst vooraf onvoorspelbaar was, een beweeglijker en krachtiger beeldtaal opleverde dan de in donkere contouren gevangen kleurvlakjes van De Weerd. Beweging, de onzekere weg van een leeg vlak naar een overvol, door demonen beheerst kleurenveld, is de essentie van Wolvecamps kunst.

Eef de Weerd, Zonder titel, jaren ’70

In de expositie wordt toch geprobeerd de stad Hengelo, of de regio, een rol toe te schrijven door de vraag op te werpen of deze schilders meer succes zouden hebben gekend als ze de wijde wereld in getrokken waren. Het antwoord moet natuurlijk ontkennend zijn. De kans heeft zich voorgedaan en zij hebben beiden besloten dat zij slechts konden overleven in de vertrouwde omgeving van hun geboortestad. Die zelfgekozen beperking was hun succesformule, hoe slecht die misschien ook is uitgepakt. Maar wat betekent succes voor iemand die ongelukkig is, en wat is ‘meer succes’? Het is een luxeproduct dat alleen verhandeld wordt door wereldvreemde kunsthistorici die zelfs menen er een meetlat bij te kunnen hanteren.

Het succes van Theo Wolvecamp en Eef de Weerd schuilt in het vermogen van een aantal nagelaten schilderijen – lang niet alle – om nu nog mensen te boeien, af te schrikken en opgetogen te maken. Dat is even pretentieloos als de stad Hengelo op kunstgebied, en tegelijk een grootse prestatie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *