herman gordijn 1932-2017

Brouwersgracht, 1996

Fragment uit mijn catalogustekst voor Museum MORE (verschijnt 24 juni aanstaande):

Uiteindelijk blijft de Dood, net als Eros, in het werk van Herman Gordijn een figuur op de achtergrond. Hij is zich terdege bewust van hun ondermijnende krachten, maar kiest er niet voor die te verbeelden in koortsige, met symbolen overladen visioenen zoals Félicien Rops (1833-1898) het deed. Gordijns schilderkunst heeft altijd een lichte toon gehouden, sterke kleuren, een weloverwogen ordening en een quasi-terloops engagement. Als de naderende dood zich in dit oeuvre heeft genesteld, dan is het in de vorm van voorbijgangers op straat (en niet in de doodskist die zij meezeulen). Later verschenen de zelfvoldane poseurs, de dromers, de koorddansers. Achter hun glimlach zoekt een kinderlijke noodkreet zich een weg naar buiten: kijk naar mij! Het kind wil gezien worden. Heeft Herman Gordijn ooit iets anders geschilderd dan kinderen?

De dobberende zwemster, de badmintonspeelster, de brave luitjes in de tram, de dwazen op het ijs, de piemelfriemelaar, de biljartster die het spel niet meester is, Mona met haar step, het pubermeisje met haar pukkel en Arnon Grunberg met zijn hoer C., zonder uitzondering zijn het figuren die het kind in zichzelf nooit zullen verliezen. Zoals Gordijn zelf, die bij herhaling over zijn fantasie heeft verteld dat het leven begint bij de ouderdom en eindigt als zuigeling, waarna de geboorte ongedaan wordt gemaakt. Alweer een zinsbegoocheling, en evengoed fraai verbeeld op het doek Brouwersgracht uit 1996. Een gemaskerde schipper zet er kinderen uit in het water, hij zaait leven en dood tegelijk. Een mythisch beeld van voltooid leven.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *