revolutionaire esthetica

Het tijdschrift Metropolis M stuurt af en toe een boekje aan de abonnees dat niets extra kost. Het zijn eenvoudig uitgevoerde, goedkoop geproduceerde bundelingen van teksten met wat grijze illustraties hier en daar en als ik maar ooit het idee had gehad dat ze gingen over wat ik als mijn vakgebied beschouw – kunst, kunstgeschiedenis, kunstkritiek – dan was ik er misschien heel blij mee. Maar dat idee heb ik nooit. Met de meest recente uitgave, ‘Experimental Aesthetics’ gedoopt, was het niet anders. Ik wist niet wat experimentele esthetiek was voor ik erin las en nadat ik er deze keer toch een en ander in gelezen heb weet ik het nog steeds niet. Wel heb ik me verbaasd.
Je bent als buitenstaander – en dat is wat je je voelt tijdens het lezen – gemakkelijk geneigd de auteurs van zulke betogen te beschouwen als leden van een geheim genootschap die elkaar in hun poging onbegrepen te blijven blindelings steunen. Dat blijkt niet precies zo te zijn. Een van de auteurs, de Nijmeegse ‘assistant professor’ Timotheus Vermeulen, lijkt de vloer aan te vegen met de in bepaalde kringen beroemde – voor anderen beruchte – Boris Groys die Russische en Slavische Studies schijnt te doceren aan een universiteit in New York. Vermeulen rekent hem tot het ‘filosofische of quasi-filosofische debat dat tegelijkertijd onbegrijpelijk en voorspelbaar is en van zijn publiek jaren en jaren van studie zou vergen’. Dat is een ongezouten standpunt waarbij ik mij van harte aansluit met uitzondering van het laatste deel. Ik zou iedereen adviseren die jaren van studie te wijden aan een dankbaarder onderwerp.
Wat zoekt de Ruslandkenner Groys op het terrein van de experimentele esthetiek? In een woord samengevat: revolutie. Opmerkelijk, net wat u zegt.
Groys probeert zijn lezers wijs te maken dat er twee soorten van esthetisering zijn. De ene, die je de alledaagse variant zou kunnen noemen, houdt in dat een creatief iemand een gebruiksvoorwerp mooier, verleidelijker, aantrekkelijker maakt. Dit kan, volgens Groys, alleen slaan op design. Hij vat dit begrip niet eng op, want hij rekent alle kunst die gemaakt is tot aan de Franse Revolutie tot het design. Groys omschrijft die kunst als ‘…only religious design or design of power and wealth.’ Hoe komt het dan dat sommigen de schilderijen van Rembrandt en de beelden van Michelangelo toch als kunst ervaren? Dat danken wij aan de Parijse revolutionairen die in 1889 besloten de bestaande symbolen van religie en macht niet te vernietigen, maar te esthetiseren – ziehier variant nummer twee. Dit had tot resultaat dat het publiek ze niet meer zag als objecten ten dienste van een religieuze of wereldlijke ideologie, maar als mooie dingen. En mooie dingen zijn onschadelijk.
Het is een nogal ongemakkelijke redenering waarin de categorieën design en kunst vloeibaar zijn en nogal achteloos en willekeurig wordt omgesprongen met een begrip als schoonheid. Dat zal het experimentele zijn in deze vorm van esthetiek.
Echte kunst, lees ik impliciet in Groys’ woorden, heeft een politieke agenda: ‘…only art indicates the possibility of a revolution as a radical change beyond the horizon of all our present desires and expectations.’ De vraag blijft waartoe deze revolutie moet leiden.
Het is lang geleden dat ik dergelijke links-angehauchte quasi-academische nonsens heb gelezen en ik heb lang gehoopt dat het na wat wij in de jaren zeventig lazen van Hadjinicolaou en andere profeten, vanzelf uitgestorven was. Maar nee. Het leeft.
Zoals gezegd, er zijn ook tegengeluiden. Zoals dus Timotheus Vermeulen die de indruk wekt de redeneertrant van Groys en gelijkgestemden onbegrijpelijk jargon te vinden. Wat hij er tegenover stelt is eigenlijk niet veel beter. Hij verontschuldigt zich voor het feit dat zijn betoog niet experimenteel is in de zin van origineel of radicaal, en omschrijft de ‘taak’ van de kunst als:
‘…to articulate this imagination …by returning to the public spirit of the alternative.’
De geest van het alternatief, zou het iets anders zijn dan revolutie als een radicale verandering? Het zijn allemaal vage begrippen die activisme en verzet uitdrukken, wat ze voor een bepaald slag intellectuelen buitengewoon sexy maakt. Ze schrijven er opstellen over en krijgen het Van Abbemuseum tot hun beschikking om er alternatieve kunstgeschiedenissen te ontwerpen. En hoe meer ik erover lees, hoe sterker mijn verlangen naar schoonheid. Ik geloof dat het goed is dat we de kunst als onschadelijk beschouwen in Groysiaanse zin. De nieuwe esthetica is uit op kunst als propaganda, voor een maatschappelijke omwenteling waarvan we niets goeds te verwachten hebben. Handen af van mijn kunst en mijn kijken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *