de allerlaatste avant-garde?

Tentoonstelling: De laatste avant-garde. Radicaal design in Italië 1966-1988. T/m 11 juni 2017 in Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch. Stemmen voor de Museumprijs (SMS Den Bosch, Textielmuseum Tilburg of Boijmans-Van Beuningen Rotterdam) kan tot 30 april.  

Ik was laatst in het Stedelijk Museum in ‘s-Hertogenbosch. Er zit een nieuwe directeur die de focus heeft verlegd van kunstenaarskeramiek en sieraden naar design. Ik ken het museum goed en was nieuwsgierig naar hoe de frisse blik van een nieuwkomer zou uitpakken in diens eerste expositie, over ‘radicaal design’ in Italië tussen 1966 en 1988. En nu, slechts enkele dagen later, lees ik dat het museum (afgekort tot SMS) is genomineerd voor de BankGiro Loterij Museumprijs 2017.

Het thema van de Museumprijs van dit jaar is design en mode. Met de mode is het in museaal Nederland kennelijk armoedig gesteld, want er is geen genomineerde uit die hoek (nee, het Textielmuseum is geen modemuseum). Het SMS besteedde onder de vorig jaar onverwacht overleden René Pingen al veel aandacht aan design. Timo de Rijk is als kenner en theoreticus op dit terrein binnengehaald om de signatuur van het museum herkenbaarder te maken (en daarmee afstand te nemen van buurman Noordbrabants Museum). Het moet vreemd zijn de nominatie voor een grote prijs binnen te slepen wanneer je net je eerste presentatie hebt ingericht. Het zal De Rijk, net als zijn collega’s in Rotterdam, verbazen te zien op welke criteria deze nominatie is gebaseerd. De jury van de BankGiro Loterij Museumprijs heeft gelet op drie aspecten. Als eerste wordt genoemd het presenteren van ‘technische ontwikkelingen die van toepassing zijn bij het ontwerpen’. Als tweede ‘hoe state of the art design of mode kan worden toegepast in voorwerpen/kleding voor dagelijks gebruik’. En als derde, wat het belang is van duurzaamheid bij het ontwerpen.

Mij lijken deze criteria de plank geheel mis te slaan. In plaats van de verantwoordelijkheid voor het hoe en wat over te laten aan de specialisten, dus de musea zelf, legt de jury hen nogal specifieke normen op. De vraag of de gepresenteerde voorwerpen duurzaam zijn geproduceerd is zelfs, als je bedenkt dat musea ook design van vijftig of honderd jaar oud beheren en tonen, tamelijk idioot. Terzijde merk ik op dat deze criteria haast moeten leiden tot een prijs voor het Textielmuseum dat zich als werkplaats juist op deze aspecten kan toeleggen.

Het proefstuk van Timo de Rijk, de tentoonstelling over Italiaans design van bekende studio’s als Superstudio, Archizoom, Alchimia en Memphis, is eigenlijk vooral een essay in beelden. Uit de begeleidende teksten spreekt een tweeledige inzet: laten zien dat in Italië destijds ‘de laatste avant-garde’ actief was, zoals de titel stelt, en dat de voorloper van het SMS, de Gemeentelijke Tentoonstellingsdienst met domicilie in het sfeervolle Kruithuis, al op een vroeg moment trendsettend was met een expositie van Memphis in 1984. Met deze laatste verwijzing zoekt De Rijk naar een houvast in de geschiedenis van zijn museum en verklaart hij hoe verschillende Memphis-producten in de collectie terecht zijn gekomen. De boodschap van beide exposities, die van 1984 en de huidige, is totaal verschillend. Memphis en Alchimia golden in de jaren tachtig als postmodern design, vrijelijk winkelend in de kunstgeschiedenis en switchend tussen kunst en kitsch. En ondanks het frequente knipogen naar goedkope effecten – het gebruik van plastic en de komische, Disney-achtige associaties – trof deze designstroming hetzelfde lot als de meeste modes die aanslaan: de vrolijke tafels, theepotten en textielprints werden luxe producten die voor de modale beurs al snel onbereikbaar waren. Dat ze voortkwamen uit een avant-gardebeweging die zich verzette tegen de commercialisering van architectuur en design, was destijds ternauwernood bekend.

Het is de verdienste van deze tentoonstelling dat die context wordt geschetst en dat ook minder bekende ontwerpen uit de jaren zestig en zeventig worden getoond. Dat wat begon als tegencultuur binnen twee decennia als beste voorbeeld van de nieuwe, postmoderne tijdgeest zou gelden, is een wrange constatering. Wellicht heeft De Rijk zijn expositie daarom de omineuze titel ‘de laatste avant-garde’ gegeven. Tegelijk proef ik er een verlangen in naar een nieuwe beweging die tegenwicht kan bieden aan het commerciële succesverhaal van design overal ter wereld waar de zeepbel Dutch Design onderdeel van is. De Rijk is niet van plan achter de commercie en de reputaties van ster-ontwerpers aan te lopen. Wat hij daartegenover kan stellen moet in de komende jaren blijken. In elk geval wens ik hem toe dat hij zijn publiek beter leert kennen, om het voortaan in beter op maat gesneden teksten te bedienen. Het achtergrondverhaal bij ‘de laatste avant-garde’ blinkt niet uit in heldere begripsbepaling of boodschap. De Rijk gebruikt elfmaal het woord modernisme of modernistisch, naast ‘de moderne traditie’ en postmodernisme, zonder ooit uit te leggen wat hij er in dit verband mee bedoelt. Gezien zijn polemische opstelling moeten we in de modernist een tegenstander zien, maar het was prettig geweest te weten wat zijn eigen positie is in dezen. De Rijk lijkt stellig van plan het museum tot instrument te maken van een culturele herpositionering van het begrip design. Of hij zich daarbij zal spiegelen aan zijn voorgangers die eerder een Memphis-tentoonstelling inrichtten, is mij niet duidelijk. Hij schrijft: ‘Met het tonen van postmoderne lampen en meubelen […] werd het karakter van het museum opnieuw gedefinieerd als een plaats van cultureel signalement en vermaak, en de goede vormgeving met zijn educatieve tentoonstellingen werd ingeruild voor een reflectie op de actualiteit.’ Ik begrijp niet wat hier staat. Ik voel aan alles dat het karakter van dit museum in de komende tijd weer aan een nieuwe definitie zal moeten voldoen, maar welke, waarom, en vooral: hoe dan?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *