Tentoonstelling: Altijd in het nu. Johan Claassen, Jan van Duijnhoven, Ria van Eyk, Christie van der Haak, Corry van Hoof, Theo Kuijpers, Guido Lippens en Lydia Schouten. Cacaofabriek Helmond, t/m 11 februari 2024. Cacaofabriek.nl/expo
Voor deze tentoonstelling selecteerde curator Bert Loerakker acht kunstenaars die een lange loopbaan achter de rug hebben en nog steeds actief zijn. Voor Johan Claassen gold dit laatste nog toen ik hem interviewde afgelopen zomer. Hij overleed op 20 oktober. Bij de expositie is een publicatie verschenen waarvoor ik de inleiding schreef en acht geschreven portretten van de deelnemers.
Terwijl ik me met dit onderwerp bezighield vond ik een boek van Carel Blotkamp dat er verband mee lijkt te houden: The End. Artist’s Late and Last Works. Het gaat onder andere in op de mythe dat kunstenaars aan het eind van hun loopbaan bezig zijn met werken, of liever nog één werk, dat pas later op een geheimzinnige manier betekenisvol blijkt te zijn. Vooral als het gaat om het schilderij of beeld dat onaf in het atelier achterblijft, en waarvan dan wordt aangenomen dat de maker er een boodschap in heeft willen leggen die nu slechts gedeeltelijk geopenbaard wordt. Geheimzinnig om twee redenen: ten eerste omdat de kijker moet raden wat het eindresultaat had moeten zijn, en ten tweede omdat je er tal van symbolen in kunt ontdekken die vooruit lijken te wijzen naar de naderende dood. Die kraaien boven dat korenveld: heeft Van Gogh daar niet de demonen geschilderd die hem opdracht gaven zichzelf met een pistool om het leven te brengen? Dat indringende rood van Rothko’s laatste doek, is dat niet het bloed waarin hij baadde toen hij na zijn zelfdoding in het atelier werd aangetroffen?
Mochten er kunstenaars zijn die van zulke raadsels houden, dan heb ik het advies alvast een half voltooid werk klaar te zetten. Ik heb, eerlijk gezegd, mijn twijfels of de acht personen die ik heb gesproken voor deze tentoonstelling en publicatie, daarbij horen. We hebben het tijdens mijn atelier- of huisbezoeken eigenlijk amper over laat werk gehad, laat staan het laatste werk, laat staan de dood. Niet omdat het onbespreekbaar is. Met Johan Claassen sprak ik erover, op luchtige toon zoals ons hele gesprek luchtig was met een zware ondertoon. De zwaarte waar we, beiden met onze ervaringen, het over konden hebben had trouwens niets met onze eigen dood te maken en des te meer met het verlies van een ander. Het zijn altijd de overlevenden die het gewicht van de dood meetorsen, niet de geliefden die ons hebben verlaten.
De tentoonstelling heet ‘Altijd in het nu’. De samenstellers hebben gekozen voor kunstenaars voor wie dat nu op een laat moment in hun leven valt. Terugkijkend kunnen zij de weg overzien die tot dat nu heeft geleid, die hen heeft gemaakt tot de personen die zij nu zijn. Daar was ik nieuwsgierig naar. Bijvoorbeeld naar de keuze om een academieopleiding te gaan volgen. Dat blijkt bij iedereen heel verschillend te zijn verlopen. Soms met steun van de ouders, soms met tegenwerking. En zat je eenmaal op zo’n academie, dan was je nog niet volledig vrij in je keuzes, zoals Ria van Eyk meemaakte. In haar tweede jaar op de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven werd ze door de directeur verwezen naar de afdeling textiel. Wat heeft hij gedacht? Wat rijmt er op vrouw? Weefgetouw?
In elk kunstenaarsbestaan zijn dingen gezegd en geschreven, soms door henzelf, soms door anderen, die de loop van de dingen hebben veranderd. Theo Kuijpers kreeg eens het advies een praatje te maken met de grafiekdrukker Fred Genis over het maken van litho’s. Niet nodig, vond Theo, maar de ontmoeting kwam toch tot stand en die leidde niet alleen tot een serie prenten, maar ook tot een kennismaking met het Australische continent die hem blijvend zou beïnvloeden.
Over Theo Kuijpers gesproken: hij werd als talentvolle jongeling uitverkoren met een beurs naar New York te vertrekken om zich daar een half jaar lang in het ateliercomplex PS1 onder te dompelen in het leven van de metropool. Hij kon er niet aarden en ontdekte er voorgoed dat de natuur zijn habitat is. Toen Lydia Schouten dezelfde kans kreeg, overviel haar een gevoel van bevrijding. Ze voelde zich er minder bekeken, minder beoordeeld en kort gehouden dan in Amsterdam. Haar kennismaking met de internationale kunstwereld heeft haar werk en houding een enorme impuls gegeven. Dezelfde stad, twee diametraal tegengestelde effecten.
Nu het over weggaan uit de vertrouwde omgeving gaat: Jan van Duijnhoven verliet als jongeman de ouderlijke boerderij in Uden om in Nijmegen te gaan studeren. Hij zocht er, vertelde hij mij, antwoorden op existentiële vragen, die hij bij verschillende studierichtingen niet vond. Had iemand hem toen verteld dat hij decennia later terug zou keren in zijn geboortehuis en dat het licht om hem heen daar de voedingsbron zou zijn van zijn kunstenaarschap, dan had hij die persoon bevreemd aangekeken.
Nog iets onverwachts: Christie van der Haak werd ooit uitgenodigd door de christelijke Van der Leeuwstichting om een schilderij te maken voor het project Opstanding. Als niet-gelovig persoon besloot zij een hedendaagse versie te maken van het Isenheimer Altaar van Matthias Grünewald, met gebruikmaking van de haar toen al kenmerkende decoratieve compositietechniek. De reacties op dat schilderij, dat nu deel uitmaakt van haar presentatie hier, waren zo negatief dat wij er in ons gesprek niet omheen konden. Daarbij speelde ook een rol dat ik me er destijds zelf laatdunkend over heb uitgelaten. Ik zie nu beter dat onze blik destijds niet voorbereid was op het toelaten van zo’n nieuwe en onbevangen stijl in een domein dat zo sterk door de traditie was bepaald.
Verrassend vond ik de uitspraak van Corry van Hoof, nota bene ter afsluiting van onze conversatie, dat ze, als ze de keuze nog eens mocht maken, liever schrijver geworden was. En van de persoon in dit gezelschap die ik het beste dacht te kennen, Guido Lippens, ben ik me nu eens gaan afvragen wat zijn beweegredenen zijn geweest om enkele malen in zijn leven zulke radicale keuzes te maken. Daar werd ik opeens gehinderd door mijn ‘nu’. We kennen elkaar zo’n dertig jaar, mijn eigen intrede in de kunstwereld dateert van ongeveer veertig jaar geleden. Dat betekent dat ik van alle deelnemers, van de een iets meer dan de ander, de spannende beginjaren heb gemist. Ik hoop dat deze tentoonstelling iets duidelijk maakt van het bijzondere samengaan van kunstenaarschap, tijd en leeftijd.
Het mooie boek dat bij de tentoonstelling is verschenen beschouw ik als een monument, niet zozeer voor de ouderdom als wel voor de nooit aflatende creatieve energie. Ik heb eigenlijk niet zo het gevoel dat ik kunstenaars op hoge leeftijd heb geportretteerd. Zonder me daarvan vooraf bewust te zijn heb ik een portret willen tekenen van de kunstenaar als jongeman of jonge vrouw, die nog steeds in hen huist.