Er kan een duivels plezier schuilen in het schoppen tegen heilige huisjes. Zoiets moet Sander van Walsum in gedachten hebben gehad toen hij in de Volkskrant eens ronduit zei over Hare Heiligheid Marlene Dumas wat niemand, volgens hem, durft te zeggen.
Dat haar werk in ambachtelijke zin niet heel erg goed is en dat dat tekort niet wordt gecompenseerd door alle mooie woorden die haar bewonderaars erover uitstrooien. Dat bewonderend proza bovendien niet altijd verhelderend is en dikwijls vooral iets zegt over de behoefte van de auteur vriendjes te blijven of te worden met de beroemde kunstenaar en zijn of haar entourage.
Was Marlene Dumas wel een vakbekwame schilder geweest zoals Isaac Israels ooit was, dan hadden we over haar werk kunnen spreken in termen van mooi of knap. Het gezemel over haar worsteling, haar gevecht, de pijn waarmee zij haar publiek in een houdgreep heeft, had ons dan bespaard kunnen blijven.
Briefschrijvers bedankten Van Walsum voor het lef waarmee hij had aangetoond dat de keizer(in) geen kleren draagt. Joost Zwagerman schreef een intelligente repliek waarin hij het opnam voor de kunstkritiek en voor de kunst die zeggingskracht heeft, ondanks evidente gebreken in het weergeven van de menselijke anatomie. Zwagerman raakt Van Walsum op zijn zwakke plekken en voor het niveau van het debat is het jammer dat die zo duidelijk zichtbaar waren. Als Van Walsum zich had beperkt tot een bespreking van de schlderkunstige kwaliteit van Dumas’ werk, was zijn betoog sterker geweest. Nu verklaart hij al vooraf nooit van haar werk gehouden te hebben, haar roem misplaatst te vinden en een hekel te hebben aan haar gevolg van gedweeë kunstuitleggers.
Je kunt op twee manieren ergens niet van houden. Het kan je niets doen, je onverschillig laten. Dan laat je het passeren. Maar soms irriteert iets je in die mate dat je vindt dat er wat tegen gedaan moet worden of dat iemand er iets van zou moeten zeggen. Desnoods moet je dan, in een koor van jaknikkers, zelf maar degene zijn die het hoge woord eruit gooit.
Sander van Walsum ergert zich aan de zwakke beheersing van het ambacht bij Marlene Dumas en aan de kunstkritiek die er een draai aan geeft in de richting van: maar dat is juist haar bedoeling! Het zijn twee verschillende onderwerpen. Ik ben het met hem eens dat haar op nageschilderde foto’s gebaseerde oeuvre gekenmerkt wordt door een zekere gemakzucht, ten eerste omdat het oorspronkelijke beeldmateriaal niet artistiek bijzonder is maar wordt gebruikt vanwege de documentaire waarde, ten tweede omdat in dat materiaal vaak al een zekere emotie ligt besloten die de schilder van pas komt bij het uitbeelden van het menselijk drama dat haar ambitie is. Ik heb in een lezing in 2012 gezegd over het werk van Dumas en Luc Tuymans:
‘Het grote nadeel van deze vorm van kunst is dat de kunstenaar zijn of haar onderwerp niet zelf heeft waargenomen en de gebeurtenis waarnaar wordt verwezen niet zelf heeft meegemaakt. De plaatjes worden, om het simpele feit dat ze bestaan, voor waar aangenomen. Het kunstwerk ontleent nu zijn kracht aan een tweedehands emotie. Er hangt een gordijn tussen de voorstelling en de kijker, nog veel meer gepantserd dan bij Bacon. We leren de kunstenaars uit hun werk niet kennen. Marlene Dumas noemde een expositie al eens ‘Miss Interpreted’ en een boek over haar werk heet ‘Intimate Relations’. Maar alles wat zij doet heeft de bedoeling de afstand tot haar publiek in stand te houden en intimiteit te vermijden. Zij maakt op de eerste plaats kunst en dat kan niet verward worden met het afgeven van een egodocument.’
De grootste kunst van deze tijd draait om grote emoties. Het geldt voor de van oorsprong Zuid-Afrikaanse Marlene Dumas en die andere Nederlandse vrouw, maar van Spaanse herkomst, die het internationaal zeer goed doet, Lita Cabellut, die in haar portretten dezelfde thematiek van cultuur, pijn en theater aansnijdt. Het geldt eveneens voor een derde Nederlandse vrouw, nu van Servische afkomst, Marina Abramovic, die met haar fysieke aanwezigheid een miljoenenpubliek weet te ontroeren. Of al die aandacht zal leiden tot eeuwige roem weten we niet, zoals Van Walsum ook stelt, maar het is een realiteit waarmee we nu te maken hebben. Die sluit vakmanschap bepaald niet uit, zoals omgekeerd Isaac Israels blij was wanneer hij met zijn werk iemand kon ontroeren.
Joost Zwagerman schiet door in zijn repliek waar hij stelt dat Van Walsum enkel ambacht en decoratie wil zien. Van Walsum wilde het over kwaliteit hebben en bij het beoordelen daarvan speelt ook het criterium waar het avontuur had kunnen mislukken. ‘Bij [Dumas] kloppen de dingen per definitie.’, schrijft hij. Dumas geeft zelf stof voor zulke gedachten door in een interview in NRC-Handelsblad te vertellen dat ze haar schilderijen in één sessie maakt tot ze niet verder kan, waarna het schilderij af is. Ze neemt geen afstand en herneemt het werk niet. Het schilderij is goed wanneer de kunstenaar zegt dat het goed is, moet je daaruit afleiden, en dat bevordert de kritische gedachtewisseling niet. En eerlijk is eerlijk, aan zo’n kritische houding hebben de echte bewonderaars helemaal geen behoefte. De artistieke elite en de internationale kunsthandel omhelzen Marlene Dumas en zeg nou zelf, ze is ook om te knuffelen.
Mijn ervaring is dat achter het soort weerstand dat je voelt wanneer iets wat anderen goed vinden je irriteert, vaak een behoefte schuilgaat het te begrijpen en voor jezelf betekenis te geven. Als dat ook Van Walsums verborgen drijfveer was om de bewonderaars van ‘dat geweldige werk van Dumas’ (Maarten Doorman) tegen de schenen te schoppen, lezen we misschien nog eens een vervolg. Dat zal dan misschien minder voorspelbaar zijn dan de hagiografieën van Dumas’ uitleggers. Ik heb het al vaak gezegd: er is eigenlijk geen kunstkritiek in Nederland en wie op een kritische blik aandringt wordt als een zeikerd opzij gezet.