Op 5 november 1999 ontving Paul van Dongen de aanmoedigingsprijs van het Anjerfonds Noord-Brabant. Onderstaande tekst is een bewerking van de lezing die ik bij die gelegenheid mocht houden. Paul van Dongen exposeerde gelijktijdig in het Noordbrabants Museum in Den Bosch en Museum De Wieger in Deurne.
Het is voor iedereen die de ontwikkelingen in de hedendaagse kunst volgt nuttig zo af en toe wat afstand te nemen en zich af te vragen wat het historisch perspectief zou kunnen zijn van de kunst van onze tijd. Wat zich voordoet als nieuw, neemt immers de volgende dag al zijn plaats in op de kalender van het verleden. In een tekst over het werk van Paul van Dongen die is afgedrukt in de museumkrant van het Noordbrabants Museum en in het bulletin van Museum De Wieger waar Paul op dit moment een ander deel van zijn werk exposeert, heb ik geconstateerd dat de stijl die hij hanteert niet past in de traditie van het realisme of de nieuwe figuratie. De termen die ik noem zijn gebruikt door en voor kunstenaarsgroepen die na de Tweede Wereldoorlog, tegen de verdrukking in, een herkenbare beeldtaal bezigden. Kunstenaars voor wie niet de wet werd voorgeschreven door begrippen als abstractie en experiment, voor wie ambacht en traditie geen taboes waren. Zulke kunstenaars hebben zich in de afgelopen vijftig jaar met wisselend succes gemanifesteerd. Hun glorietijd leek aangebroken rond 1980, toen de abstracte en conceptuele kunst op een dood spoor leken te zijn beland.
Het lijkt eenvoudig om Paul van Dongen in te delen bij een van deze kampen, abstractie versus realisme. Maar ik meen dat deze tegenstelling voor een groot deel schijn is, en daarbij geloof ik niet dat ze over honderd jaar als bepalend zal worden ervaren voor de kunst van de tweede helft van de twintigste eeuw.
Daarbij komt dat de begrippen niet gelijkwaardig zijn. Abstractie is geen stijl maar een eigenschap. De term realisme is nogal algemeen en wordt vaak denigrerend gereduceerd tot het fantasieloos nabootsen van de zichtbare werkelijkheid.
Paul van Dongen is geen realist omdat zijn programma, of zo u wilt zijn boodschap, niets met realisme te maken heeft. Wie meent dat hij niet meer schildert dan wat het oog ziet, adviseer ik na te gaan wat hij of zij zelf ziet en in hoeverre dat overeenkomt met het werk dat hier geëxposeerd wordt. De kunstenaar richt zijn blik, steeds sterker naarmate hij beter weet wat hij zoekt. Dit werk is het resultaat van onafgebroken kijken en waarnemen, en – minder bewust – ook van het verwerken van indrukken uit het verleden. Een persoonlijke, individuele stijl ontstaat uit de combinatie van een eigen handschrift en een verwerking van vruchtbare ideeën of invloeden. Zoals de meeste hedendaagse kunstenaars is Paul van Dongen daarin eclectisch, hij wijst zelf onder meer op Lucian Freud en Piet Mondriaan als voorlopers die hem hebben beïnvloed. In historisch perspectief lijkt zijn werk mij een vorm van classicisme, een stijl die geen strikte afbakening kent maar die zich als een rode draad door de geschiedenis van de westerse kunst weeft. Een aantal kenmerken van Paul zijn werk sluit treffend aan bij deze richting in de kunst, die in Nederland overigens nooit bijzonder populair was. Ik kom daar nog op terug.
De term classicisme kan veel betekenen, afhankelijk van de context waarin die wordt gebruikt. Ik zie er niet in de eerste plaats een verwijzing in naar een bepaalde stijlperiode, maar eerder een optelsom van waarden die ermee worden geassocieerd. Het werken naar de natuur met de mogelijkheid die te manipuleren door het voorbeeld te verbeteren, het belang van studie van de anatomie, de voorkeur voor goed geproportioneerde modellen in een harmonieuze, uitgebalanceerde compositie, de nadruk op perspectief en licht- en schaduwwerking en het weglaten van alles wat overbodig genoemd kan worden zoals kleur, achtergrond, attributen en stoffage. Dat alles leidt tot een kunst die virtuoos is in het detail, en sober of zelfs streng in de uitvoering.
Ik had mij voorgenomen deze gevolgtrekking hier toe te lichten aan de hand van voorbeelden uit de Nederlandse kunst van de zeventiende eeuw. In Museum Boijmans-van Beuningen loopt immers juist in deze periode de tentoonstelling Hollands Classicisme, over ‘het andere gezicht van de Gouden Eeuw’. Er stond mij niets anders te doen dan daar te gaan kijken, in gedachten een aantal buitelende, gespierde naakten uit de voorstelling te knippen en die op de schilderijen en etsen van Paul van Dongen te projecteren. Deze methode, zo dacht ik, zou mijn gelijk eenvoudig bewijzen.
Tot mijn verbazing ging deze vlieger niet op. Het aantal naakte figuren uit de zeventiende eeuw dat verwantschap vertoont met Paul zijn werk is buitengewoon klein. In technische zin trof ik in museum Boijmans vooral mindere meesters, en zij waren blijkbaar meer uit op theatrale effecten met kostuums en gezichtsuitdrukkingen dan op het vertoon van anatomische kennis en de peilloze diepte van de geschilderde ruimte. Volgens de samenstellers van de expositie in Rotterdam behoort tot de kenmerken van het classicisme dat de voorstelling ondiep wordt verbeeld, de belichting gelijkmatig is en dat de figuren worden gemodelleerd naar klassieke sculpturen. Zij scheppen een tegenstelling tussen realisme en classicisme die veel doet denken aan de strijd tussen realisten en abstracten in onze tijd. Wat mij verbaasde was dat de idealen van de Renaissance, waaronder studie van de anatomie en tekenen naar de waarneming, in de zeventiende eeuw goeddeels ontbraken. In plaats daarvan zien we inderdaad vaak geschilderde sculpturen, gladde poppen die we tegenwoordig meer associëren met het neo-classicisme van de late achttiende en de vroege negentiende eeuw.
Het mooiste schilderij bij de Hollandse classicisten vond ik het portret dat Jan de Braij maakte van zijn ouders, en juist dit schilderij hangt er niet vanwege de classicistische stijlkenmerken. Waar ik tegenaan liep was de kunsthistorische beperking waarvoor men heeft gekozen. Bij classicisme stel ik me een veel levendiger beeld voor, waarin ook Rembrandt een plaats zou verdienen. Toen ik aansluitend naar de expositie van Isaac Israels ging in de Rotterdamse Kunsthal, zag ik van deze Hollandse impressionist een portret van Nanette Enthoven uit 1881 dat naar mijn smaak zeer classicistisch is en heel dicht bij het werk van Paul van Dongen staat.
Ik dreig met mijn stijltoeschrijving uitsluitend verwarring te zaaien, waar ik de bedoeling had iets te verhelderen. Het begrip classicisme biedt op zichzelf te weinig houvast om er het werk van een nog levende kunstenaar mee te kunnen karakteriseren. Zou ik direct hebben verwezen naar het neoclassicisme van de late achttiende eeuw, dan was het beeld niet duidelijker geweest want de tegenstelling tussen gepolijste, geïdealiseerde figuren en krachtige lichamen die elk moment tot leven lijken te komen, bestond ook binnen dat tijdvak.
Robert Rosenblum heeft in zijn beroemde boek Transformations in late eighteenth century art deze turbulente periode treffend beschreven, en hij deinst er niet voor terug om vergelijkingen te trekken met de kunst van de oude Grieken, de middeleeuwen, de negentiende-eeuwse Pre-rafaelieten en het twintigste-eeuwse Futurisme en de moderne dans van Martha Graham en Isadora Duncan. Dat is een manier van omgaan met stijlgeschiedenis die mij aanspreekt en misschien wel de enige manier van kunstgeschiedenis bedrijven die recht doet aan de ingewikkelde culturele processen die zich in een willekeurig tijdvak en binnen het oeuvre van een kunstenaar afspelen. Rosenblum schenkt veel aandacht aan de illustraties bij klassieke literaire meesterwerken die de beeldhouwer John Flaxman heeft gemaakt. Flaxman (hij leefde van 1755 tot 1826) verbeeldt daarin archaïsche rituelen, in een lineaire stijl die tegelijkertijd classicistisch en primitivistisch is. In de illustraties bij Dantes Divina Commedia uit 1793 gaat hij zich te buiten aan bizarre fantasieën. Naakte figuren zweven of vallen in een eindeloze diepte, er is geen boven en onder, buitelende figuren grijpen elkaar vast om bescherming te zoeken tegen de dreiging van de hel. Ik kan het niet laten bij zulke illustraties aan de grote etsen te denken die Paul van Dongen op dit moment in Museum De Wieger exposeert. Hier in het Noordbrabants Museum zijn vallende figuren te zien die in dezelfde situatie lijken te verkeren, al duidt hun gezichtsuitdrukking niet direct op ontzetting of angst.
John Flaxman is, ondanks de overeenkomsten in beeldtaal, niet het voorbeeld geweest voor de schilderijen en etsen van Van Dongen. Flaxman tekende in een dunne lijn, bijna zonder plasticiteit aan te geven. En op dat vlak is Paul van Dongen juist virtuoos. Wie zijn werk aandachtig bekijkt, realiseert zich weer eens dat een visuele indruk slechts bestaat bij de gratie van licht. Het is geen lichaam dat we zien, het zijn modulaties van licht om het maar eens deftig te zeggen. Dat gegeven verklaart de steeds terugkerende uitspraak van Van Dongen dat het model hem als persoon niet werkelijk interesseert. Het gaat hem uitsluitend om de tijdelijke reflectie van licht op de menselijke anatomie. In tegenstelling tot Flaxman, die contouren tekende, geeft Paul van Dongen vrijwel alleen volume weer.
Interessant is het contrast in werkwijze tussen de schilderijen en de etsen. In een schilderij is het mogelijk van donker naar licht te werken, de witte toetsen worden als laatste opgebracht en verbergen het donker. De lijnen en arceringen in de etsen halen licht weg. Het zijn letterlijk studies in schaduw. De effecten die daarvan het resultaat zijn hebben Van Dongen in een interview de uitspraak ontlokt dat de etsen de duivelse kant van zijn werk vormen. Hier komen beeldtaal en techniek samen: wat op het eerste gezicht koel realisme leek blijkt een onwerkelijke droom waarin de zwaartekracht is opgeheven. In die droom zien we uitsluitend het gespierde, levende lichaam en toch weten we dat de dood voortdurend op de loer ligt. Er is meer Dante in Van Dongen dan het argeloze oog zou vermoeden.
De kunst van Paul van Dongen ontstaat op basis van empirische kennis van anatomie, lichaamshoudingen, expressie, perspectief en verkorting, licht en schaduw. Wat ze oproept behoort tot het domein van de verbeelding, zoals je bij goede kunst mag verwachten. Zijn werk is eerlijk en om die reden confronterend. Voor een enkeling is het misschien zelfs onrustbarend. Het is terecht dat het Anjerfonds hem aanmoedigt en dat onze musea zijn werk tonen.