Tentoonstelling: Paula Modersohn-Becker, tussen Worpswede en Parijs, t/m 12 augustus 2018 in Rijksmuseum Twenthe, Enschede.
Rijksmuseum Twenthe lijkt er een gewoonte van te maken om exposities gewijd aan één kunstenaar op te kloppen door er werk van anderen in op te nemen – voorlopers, tijdgenoten, jongeren die schatplichtig zijn aan de meester in kwestie. Dat levert soms kritiek op. Bij de expositie van Turner enkele jaren geleden was de verhouding tussen hoofdpersoon en nevenpersonages zo verwarrend dat een grafische aanduiding op de wanden nodig was om aan te geven waar de echte Turners te vinden waren. Bij de huidige expositie gewijd aan Paula Modersohn was zoiets evenmin een luxe. Van de zes of zeven zalen zouden tweeëneenhalve genoeg zijn geweest om haar ontwikkeling te tonen. Ik kom tot een dertigtal schilderijen, veelal van klein formaat. De resterende ruimte wordt in beslag genomen door inleidende tekst, een film, werk van collega-schilders in de kunstenaarskolonie Worpswede en voorbeelden van andere, meestal bekendere kunstenaars door wie Modersohn zich mogelijk heeft laten beïnvloeden.
Het is geen gemakzucht die het museum hiertoe aanzet. Het is een poging een klein onderwerp groter te maken door het in een bedding te presenteren die tegelijk voor een biografische en kunsthistorische achtergrond zorgt. De kunstenaar wordt niet voorgesteld als een eenzaam genie, maar als een product van haar tijd en talent. Door inspiratiebronnen als Van Gogh, Gauguin, Cézanne, Egyptische en Japanse kunst, niet alleen te noemen, maar ook te laten zien, ontstaat de mogelijkheid te vergelijken en een context te bepalen. Zo worden ook al meer dan honderd jaar colleges kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing opgebouwd, door steeds twee lichtbeelden naast elkaar te tonen. Een kunstkenner moet goed leren kijken en zijn beweringen kunnen staven met wat in het kunstwerk te zien is. Zien is geloven.
Zien is daarnaast ook interpreteren. Als wat we zien voor iedereen volstrekt evident was, dan was een tentoonstelling een soort van wiskundetoets met eenvoudig controleerbare uitkomsten. Maar iedere liefhebber van kunst weet dat reputaties op dat gebied buitengewoon speculatief zijn en heel moeilijk te vergelijken met die van anderen. In het geval van Paula Modersohn komt daar nog bij dat zij stierf op eenendertigjarige leeftijd en een onvoldragen, zoekend oeuvre naliet. Dan vormen aanvullingen van – behalve de hierboven al genoemde Van Gogh, Gauguin en Cézanne – Rodin, Bonnard, Munch, Bernard, Hoetger, Maillol en een zevental collegakunstenaars uit de kring van Worpswede, een gewicht dat de hele tentoonstelling uit balans brengt. Het eigene van Paula Modersohn raakt buiten beeld.
Zij was, toen ze eenmaal van de kunst geproefd had, een rusteloos en ambitieus type dat links en rechts les nam en maar liefst vier periodes tussen 1900 en 1906 in Parijs doorbracht, dikwijls met achterlating van haar man Otto Modersohn in de Noord-Duitse veenkolonie. Verreweg het grootste deel van haar invloeden deed zij daar op, ook die van de kunst uit Japan en Egypte. Maar zij wist zich niet los te maken van de stugge manier van schilderen die ze zich in Worpswede eigen had gemaakt. Het helpt niet om haar werk te tonen naast de zoveel soepeler aquarel- en verfstreken van Cézanne, Gauguin of Munch. Waar Cézanne de ruimte in een stilleven of landschap voelbaar maakt alsof hij onzichtbare coördinaten kan aanwijzen, is de voorstelling van Paula Modersohn hoofdzakelijk plat en de verf een ondoordringbare koek. Dat laatste is minder het geval in enkele olieverfschetsen die in Enschede hangen, maar die zijn overduidelijk niet af. Ik begrijp niet wat erop tegen is zoiets te vermelden.
Ooit, voordat ik me had verdiept in de persoon en achtergrond van Paula Modersohn, hield ik haar voor een naïef. Dat is niet juist, zij was een intelligente en leergierige vrouw en veel van het primitieve in haar werk is een tijdsbeeld. En toch is er een Paula Modersohn-factor die haar beste werken niet alleen aandoenlijk maakt, maar ook tijdloos. Zij had gevoel voor wie ze tegenover zich zag, voor het zittend boerenmeisje van wie ze al in 1899 met houtskool en krijt het merkwaardige profiel vastlegde, voor de oude vrouw uit het armenhuis van 1905 en het meisje met strohoed dat het catalogusomslag siert. Ze heeft die ambitie niet altijd met evenveel energie uitgeleefd en vaak komt een portret niet uit de verf omdat de ogen blinde vlekken blijven en details niet kloppen. Maar er zit meer Rousseau in haar werk dan Cézanne, meer van Hendrik Chabot dan van Munch. Dat zijn werelden van verschil. De vergelijkende methode van het Rijksmuseum Twenthe had een spannender kijkavontuur opgeleverd als de beschikbare ruimte niet klakkeloos was gevuld met namen uit de kunstenaarsencyclopedie, maar met een selectie van geestverwanten in benadering van het onderwerp en de omgang met de verf.