Hij mag gezien worden

Vooraankondiging: tentoonstelling DE MAN. Mannelijk naakt in vele gedaanten, van 20 juli t/m 2 september in Brink 16, Deventer.

Komende zomer mag ik een thematentoonstelling maken over het mannelijk naakt zoals het in de kunst van nu en het recente verleden opduikt. Een mooi onderwerp waarvoor ik mijn opdrachtgever COC Deventer en omstreken dankbaar ben. Zij hopen, door nu eens eenzijdig de blik te richten op het beeld van de man, de aandacht te vestigen op de diversiteit die de hele samenleving kenmerkt. Ik denk dat dat inderdaad zal gebeuren. Het hele spectrum van rollen die de man speelt, van held tot hypocriet, van spierbonk tot grijsaard en van martelaar tot ontheemde, is in de kunst van nu terug te vinden. Inclusief rolwisselingen, verkleedpartijen, overdrijvingen, momenten van genot naast pijnlijke, ontluisterende en droef stemmende scènes.

Terwijl ik hieraan werk moet ik regelmatig terugdenken aan een expositie die ik bijna een kwart eeuw geleden samen met Paul van Dongen heb samengesteld over het naakt in de Nederlandse kunst van de twintigste eeuw, destijds voor Museum De Wieger. Het tijdvak was ruimer en het vrouwelijk naakt had daarin de overhand, maar er is toch verwantschap. Vier kunstenaars die toen meededen staan nu opnieuw op de lijst van exposanten: Paul van Dongen, Sam Drukker, Matthijs Röling en Sierk Schröder. Levende kunstenaars, en zeker jongeren, waren slecht vertegenwoordigd. Ze waren zelfs moeilijk te vinden, en door onze nadruk op studies naar levend model viel menige After Nature-achtige kandidaat af vanwege gebrek aan kwaliteit. De vergelijking maakt duidelijk hoezeer de kunst in de tussenliggende jaren is veranderd.

Kunstenaars van nu zitten de actualiteit dichter op de huid. Het naakt was in vroeger tijden een tijdloos en passief verbeeld onderwerp waarbij schilderstijl en omgeving misschien houvast boden bij een poging tot dateren. Het model zat, stond of lag afwezig voor zich uit te staren. Hij of zij besefte dat het licht moest kunnen spelen met de plastiek van het ongeklede lichaam. Dat kon prachtige schilderijen opleveren, maar het bleef een vorm van stilleven. De persoonlijkheid van het model sprak hooguit door een karakteristieke houding en soms gezichtsuitdrukking. Als leidraad voor de komende tentoonstelling geldt dat uit het werk het besef spreekt dat het een mens van vlees en bloed is die wordt geportretteerd en niet een object of een decorstuk. Dat geeft ruimte aan een verhalende context, zoals van een man op de vlucht van Sam Drukker, een zwaartekrachtloze worsteling van mannenlichamen in de plafondetsen van Paul van Dongen, een verkrachtingsscène van Ronald Ophuis, verschillende eigentijdse Christusinterpretaties en de kleurrijke visioenen van Herman Gordijn. Het kijken met deze blik maakt zelfs de getekende modelstudies die er ook zullen zijn – van Theo Jordans, Joke Proper, Sierk  Schröder en Albert Sennef – persoonlijker, minder anoniem.

Terwijl ik dit schrijf vraag ik me af waarom we in 1994 Herman Gordijn over het hoofd hebben gezien. Maar het antwoord moet luiden: dat hebben we niet. Buiten enkele naakte portretten en een mannelijke figuur in het schilderij Cahors (1991) die met de ene hand een vis ophoudt en met de andere zijn geslachtsdeel bedekt, was er in zijn oeuvre amper een naakt aan te treffen. Daaraan begon hij pas na het jaar 2000 en de mooiste voorbeelden zijn van na 2007 toen de schilder de vijfenzeventig was gepasseerd. Dit bewijst ook dat de tijdgeest niet enkel is veranderd door toedoen van jongere generaties. De travestievoorstellingen van Jaap de Vries, de meer seksueel expliciete beelden van Barend van Hoek, Niels Smits van Burgst en Luk van Soom, zijn allemaal van recentere datum en passen in een vrijere opvatting van wat er in een kunstwerk te zien mag zijn.

De verbeelding van het naakt strijdt altijd met taboes en beperkingen. Ooit waren het de tekenacademies die tegelijkertijd het tekenen naar ongekleed model verplicht stelden en strikte regels hanteerden in het opstellen en uitbeelden ervan. Het verdwijnen van de historieschilderkunst in de twintigste eeuw maakte dat het genre verstofte. Er was geen context meer, geen spanning, het model werd tot een sieraad op een bedje van fluweel. Alleen de persoonlijke inzet die kenmerkend is voor alle goede kunst van na 1950 kan het motief daar bovenuit tillen. In de verkokerde verhoudingen tot de millenniumwisseling heette elke poging in die richting traditioneel, neo-romantisch of academisch. Na het wegvallen van het modernisme als alles overheersende norm, de opkomst van het ik-tijdperk en de komst van internet ontstond de vrijheid voor elke kunstenaar om figuratief te werken met verwijzing naar abstracte kwaliteiten, om fictie en realiteit te mengen, obsessie en scherts, kritiek en schoonheid. Dat is de voedingsbodem waarop ik de keuze voor mijn expositie heb gebaseerd.

De tentoonstelling die ik generaliserend DE MAN heb genoemd, laat een veelheid van subjectieve invalshoeken zien. Elke kunstenaar doet ertoe als persoon, evengoed als elk model, werkelijk bestaand of gefantaseerd. Het past bij deze tijd om je bewust te zijn van al die werkelijkheden naast elkaar. Het levert een breed palet op, met Co Westerik en Melle naast Wim Izaks en Edith Meijering. De expositie wijst dus niet de weg terug naar academisme en traditie, maar staat met beide benen in deze tijd. De kwaliteiten die verloren zijn gegaan en die ik nog bij een enkele schilder van een oudere generatie in het buitenland heb aangetroffen (de Berlijnse schilder Johannes Grützke (1937-2017) of de even oude Münchener schilder Peter Schauwecker bijvoorbeeld), keren in ons land niet snel terug omdat het onderwijs daarvoor ontoereikend is. Daardoor mist de figuratieve kunst bij ons menselijke interactie en intrige, humor, verbeeldingskracht. Maar er is een drang om persoonlijk te zijn, verhalend, autobiografisch of commentariërend. Zulke drijfveren duwen de kunstenaar over de drempel van het betamelijke, naar het gebied waar de kunst uitspreekt wat in de dagelijkse omgang wordt verzwegen.

Het motto van de tentoonstelling is: Hoe men hem ook wenst te zien, hij mag gezien gezien worden. DE MAN. Blijft over de vraag die met de dag actueler wordt, of men dat allemaal nog wil zien. Over zien, mogen zien en niet willen zien wil ik het een volgende keer hebben.

1 gedachte aan “Hij mag gezien worden”

  1. Zelden zo’n goed georganiseerde tentoonstelling en geanimeerde opening van een tentoonstelling gezien. En een grote opkomst bezoekers. Stoelen tekort. De sprekers bevlogen. Lucas de Man een caberetier waar nu eens echt om te lachen viel in tegenstelling tot de Nederlandse caberetiers. Bubbels, bier, wijn in overvloed. De voorzitter van het COC en kunsthistoricus Rob Smolders belichtten de serieuze kant. Heel prettig om mee te doen met de expositie.
    Op internet en pers ruim aandacht aan besteed. In Friesland niet.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *