De aardigste querulant van het land
Fred van der Wal uit zich gemakkelijk in woord en beeld. Dat gemak, of althans de lage drempel om dingen te tonen dan wel te zeggen die anderen in vroeger tijden alleen maar dachten, leverde hem al in de jaren zestig de eretitel op van protestschilder. Anderen vonden hem een narcistische gestalte. De Lisser Courant noemde hem ooit ‘een zichzelve zoekende in onvrede met zijn omgeving’. Het is destijds aan mij voorbijgegaan. Het zou nog een halve eeuw duren voor ik hem in persoon heb ontmoet. Tijdens dat bezoek, een paar jaar geleden, kreeg ik niet alleen zijn werk te zien dat verspreid over zijn huis hangt, staat en ligt, maar gaf hij ook een globale indruk van de verwijten en verwensingen die hij in ruim een halve eeuw namens de schrijvende en schilderende goegemeente naar zijn hoofd heeft gekregen. Ik kon er alleen maar met verbazing kennis van nemen. Ik zie geen spoor van protest in zijn beeldende werk. De vraag of hij in sterkere mate door narcisme wordt gehinderd dan andere kunstenaars is niet aan mij om te beoordelen. Dat hij op zoek is naar zichzelf waag ik te betwijfelen, maar het staat vast dat hij in onmin leeft met het deel van zijn omgeving dat men de kunstwereld pleegt te noemen.
Die gevoelens zijn dus wederzijds. De last die beide partijen ervan zeggen te hebben, lijkt ongelijk verdeeld. Fred van der Wal komt op mij niet over als een gekweld mens en als hij al ergens wakker van ligt, zijn het zeker niet de oordelen die anderen over zijn persoon uitspreken. Zelf is hij een man van het vrije woord. Hij blogde al toen het woord nog helemaal niet bestond, noch het medium dat er de gelegenheid voor zou bieden. Middels eigen schotschriften, ingezonden brieven in kranten en interviews geeft hij al decennia lang zijn ongezouten mening over alles wat hem opvalt, en dat is veel. Maar hij is een man zonder invloed en je kunt je afvragen waarom hij zich steeds zo hardnekkig met zaken bleef bemoeien die door zijn toedoen geen andere wending hebben genomen. Op andere vlakken, bijvoorbeeld als het erom ging kunstenaars bijeen te brengen zoals in 1985 bij de oprichting van de Friese kunstenaarsvereniging Fria, heeft hij wel eens bestuursverantwoordelijkheid genomen, en dat duurde zo lang totdat anderen hem aanwezen als een steen des aanstoots en hij zich schielijk terugtrok. De lezing die hij er zelf later van gaf spreekt boekdelen:
‘In een serie ingezonden brieven in de Leeuwarder Courant van mijn hand riep ik niet-gesubsidieerde kunstenaars op om een belangenvereniging te stichten. De gevolgen van mijn oproep tot het opzetten van een nieuwe kunstenaarsvereniging waren ernaar.
Maandenlange bedreigingen van overgesubsidieerde extreem linkse BBK kunstenaars, dreigbrieven met hakenkruizen, aankondigingen van brandstichting, doodsbedreiging, stenen door mijn ruiten en een insluiping in mijn atelier door de agressieve Groningse communist Siep van de Berg op een moment dat alleen mijn jongste dochter thuis was waren het gevolg van mijn initiatief.’
Dat riekt allemaal naar uit de hand gelopen Don Quichotterie. Het is een verhaal met een geschiedenis en een context die maken dat hij het er nu nog over heeft. Het ging hier en in veel andere gevallen niet om zakelijke meningsverschillen. Dit ging over hem, de autodidact, de vrijdenker, de activist, de man in de contramine. De Amsterdammer die in de provincie kwam vertellen hoe het ook kon, hoe het anders moest. De man om bang van te zijn.
Ik vroeg hem waarom hij het allemaal opzocht. Fred van der Wal, geboren middenin de oorlog in Renkum en op vroege leeftijd door zijn ouders ondergebracht bij zijn grootouders in Heemstede, had al van jongs af een voorliefde voor tekenen met potloden. Hij moest en zou kunstenaar worden, mocht van zijn opvoeders niet naar de academie en maakte de school van hun keuze, de kweekschool, niet af. De verbanning uit huis nam hij voor lief. Hij besloot zijn geluk te gaan beproeven in Amsterdam.
Kunstenaar werd hij toch, door zich te verdiepen in het surrealisme dat hem toen het meeste trok, en door zich verschillende tekentechnieken en later ook het schilderen met olieverf eigen te maken. Gemakzucht kun je hem daarin niet verwijten. In alles wat hij aanpakt streeft hij een bijzondere precisie na. Over zijn werk is al dikwijls opgemerkt dat het lijkt op iets wat het niet is: potloodtekeningen die niet van een litho te onderscheiden zijn, voorstellingen in Oost-Indische inkt die wel van de etspers lijken te komen, olieverfschilderijen met de scherpte van een kleurenfoto. Daarin verraadt zich misschien de autodidact die niet denkt vanuit het maken, maar vanuit het beeld dat hem fascineert. De beelden die hij kiest zijn vanzelf eigentijds. Hij heeft actiefoto’s van American Football in verf omgezet en een serie schilderijen gemaakt van flaneurs op een boulevard. Zonder zich bewust bij een internationale stroming aan te willen sluiten, werd hij een fotorealist zoals er in Nederland weinig waren. Zijn eigenzinnige kwaliteit werd eind jaren zestig herkend door galerie Mokum, destijds het podium voor de ‘realisten’ die door de kunstkritiek en museumwereld zo radicaal gemarginaliseerd waren.
Bij Mokum voelde Van der Wal zich thuis. Meer misschien dan goed voor hem was, want hij werd ook voor zijn huisvesting van de galerie afhankelijk. Toen het na enkele jaren zover kwam dat de galeriehouder hem ging voorschrijven wat hij diende aan te leveren, werd een breuk onvermijdelijk. Die later, in 1977, weer voor korte tijd werd hersteld, en toen weer brak, dat speelde in dezelfde tijd waarin hij naar Friesland verhuisde omdat zijn vrouw er een baan vond.
Daar ving een hoofdstuk van zijn leven aan waar hij niet op voorbereid was. Huub Mous, die lange tijd werkte op de afdeling cultuur van de provincie Friesland, kwam er in zijn blog op 23 maart 2007 nog eens op terug. Hij signaleerde dat de houding van kunstenaars en culturele instanties tegenover Fred van der Wal indertijd neerkwam op ostracisme, een geval van doelbewuste uitsluiting. Waar de kunstenaar zich ook aanmeldde voor exposities, aankooprondes, een atelier, werden zijn aanvragen afgewezen. Het bracht hem in de loopgraven, aanvankelijk nog namens de ‘ongesubsidieerden’ tegen de ‘overgesubsidieerden’, maar al spoedig helemaal alleen tegen de rest. In 2002 vertrok Van der Wal naar Frankrijk waar hij een huis had tot 2018. Tot zijn eigen verwondering woont hij weer in de kop van Friesland, het land waar ze hem niet moeten. Hij zou wel in de Achterhoek willen wonen, zegt hij. Toch niet omdat je denkt dat het kunstklimaat je daar welgezinder zou zijn, informeer ik bezorgd. Hij weet het niet. Het is er mooi.
Hij is nu achtenzeventig, al zou je dat niet zeggen. Hij kijkt veelvuldig terug op zijn leven en omdat hij van veel dingen de tel bijhoudt, drukt hij wat hij bereikt heeft dikwijls in getallen uit. Het aantal vermeldingen van zijn naam in de Koninklijke Bibliotheek bedraagt naar eigen zeggen 67. Aantal publicaties ‘in boekvorm’: 103. Het aantal tentoonstellingen in binnen- en buitenland waaraan hij deelnam loopt in de vele honderden, wat aantoont dat een boycot in de provincie hem niet heeft uitgewist. Hij weet zelfs het aantal werken van zijn hand te melden dat bij het Instituut Collectie Nederland en de voorgangers daarvan is zoekgeraakt.
Wat het nut is van al die statistieken en gedocumenteerde aanvaringen is mij niet duidelijk. Iemand die zo kan tekenen en schilderen als hij zou beter gedijen zonder rumoer. Zijn voorstellingen vanaf de jaren zestig tot nu ademen een ontspannen sfeer, deels door de onderwerpkeuze, deels door de meditatieve techniek die als hij zeventig jaar eerder was geboren Bremmeriaans zou zijn genoemd. Hij heeft een manier van tekenen die dichter bij stippelen zit dan bij een vloeiend gebaar. Maar in de jaren tachtig schilderde hij met olieverf een serie paneeltjes met knikkers waar het licht doorheen speelt, hyperrealistisch en ver weg blijvend van de kommetjes met eieren van de vele nostalgische stillevenschilders die ons land rijk is.
Over zijn vroegste werk, grafisch en meestal in zwartwit, zegt Van der Wal dat het nogal seksueel getint was. Wat ik ervan ken doet me denken aan de bewerkte fotografie van Paul de Nooijer, weer zo’n associatie buiten zijn eigen werkterrein. Het vrijgevochten karakter moet aardig in de sfeer hebben gepast van de sixties, zou ik denken. Dat gold misschien voor Amsterdam. Niet voor het Brabantse Uden, waar het Maandblad voor Cultuur in 1966 noteerde dat ‘Van der Wals situaties zo onbeschaamd [zijn], zo banaal, zo schofterig in de geest, zo onfatsoenlijk, zo ingrievend en antichristelijk dat ik mij als rasechte Udenaar en devote katholiek diep, diep, zeer diep geschaamd heb, dat dit voor jong en oud tentoongesteld werd.’ Bij het lezen van zulk geborneerd proza ben ik de kunstenaar nu nog dankbaar voor het ontwikkelingswerk dat hij heeft verricht.
Hij heeft ook mooie reacties ontvangen. De schoonheid van zijn werk is niet aan de wereld voorbij gegaan. Bij mijn laatste bezoek vertelde hij me dat hij voor het eerst in zijn leven met kleurpotloden tekent. Elke nieuwe techniek die hij aanpakt is tijdrovend, hij wil dus wel zeker weten dat hij de voltooiing nog mee zal maken. Dat kan toch eigenlijk geen probleem zijn. Maar het is mij niet ontgaan dat hij in zijn biografie zijn geboorte- en sterfjaar heeft vermeld: 1942-2020. Ik hoop heel erg dat hij ongelijk heeft. In het pas verschenen Handboek voor de vagebond haalt Léon Hanssen een uitspraak van de filosoof Rousseau aan die hier onverkort van toepassing is: ’De meest op gezelschap gerichte en tot liefde geneigde mens is met algemene instemming van zijn medemensen uit hun midden verbannen.’
U heeft F. van der Wal mooi en professioneel beschreven en op een ontzagwekkende eerbiedige wijzen. Ik moest denken aan de Duitse schrijver Hermann Hesse die ook liefdevol kon schrijven over schrijvers zonder hen pijn te doen.
Dag Robert,
Dank voor milde reactie
groet
Fred van der Wal