Artikel: Rutger Pontzen, Waar vind je zo’n gigantische hoeveelheid maatschappelijke geëngageerde kunst? In het Stedelijk van Beatrix Ruf in Amsterdam, in De Volkskrant, 29 september 2017
In de laatste beschouwing die Rutger Pontzen wijdde aan het beleid van Beatrix Ruf in het Stedelijk Museum (zonder te weten dat ze enkele dagen later zou opstappen), schreef hij: ‘De kunstwereld heeft sinds een paar jaar de nooddruftige medemens ontdekt.’ Je zou het voor een scherpe analyse van Rufs positie kunnen houden. Nooddruftig betekent immers: zelfs het onontbeerlijkste missende, en we weten inmiddels dat Ruf het ethische kompas miste dat voor haar functie in een met publiek geld gefinancierd museum onontbeerlijk is. Maar het was niet geestelijke armoede waarop hij doelde. Ook niet materiële trouwens. In de entreehal van het museum staan geen collectebussen van het Leger des Heils en evenmin wordt er kleding ingezameld voor wie zich die luxe niet kan veroorloven. Pontzen is de ontdekking van de nooddruftige medemens op het spoor gekomen in een aantal recente tentoonstellingen.
Mij kwam het niet bekend voor. Ik ben een regelmatige bezoeker van het museum en het onderwerp was me in woord noch in beeld opgevallen. Pontzen noemt de foto’s van Zanele Muholi, de installatie The Crossing van Carlos Motta en de expositie Ik ben een geboren buitenlander. Er gaat nog steeds geen belletje rinkelen. Nooddruftige medemens? Waar gaat dit over?
De kop van het Volkskrant-artikel spreekt over een ‘gigantische hoeveelheid maatschappelijke geëngageerde kunst’, in de eerste alinea’s wordt verwezen naar vijf exposities gewijd aan ‘het migratieonderwerp’. Halverwege het stuk zijn we afgedwaald naar ‘maatschappelijke onderwerpen met een problematische, morele component’. Het besluit met: ‘…toont het Stedelijk wat er in de wereld gaande is en waar mogelijkerwijs de oplossing ligt.’
Wat er in de wereld gaande is = moreel en problematisch = migratie = nooddruftige medemens. Ik heb lang gedacht dat het kijken naar kunst je wereld groter maakt, maar het kan dus evengoed tot onherstelbare blikvernauwing leiden. Als dit is wat Pontzen heeft geleerd van vijf exposities, dan zou de Volkskrant kunnen overwegen hem nog slechts eenmaal per jaar een beknopte samenvatting te laten geven van de programma’s van de grote musea. Alleen de belofte dat de bezoeker er kan vinden waar de oplossing ligt, kan hij beter achterwege laten. Hij memoreert een uitspraak van Ruf dat het museum ‘een politieke ruimte’ moet zijn, maar de grootste overeenkomst met de politiek lijkt mij te liggen in het feit dat zij daar de oplossing voor alles wat er moreel & problematisch is ook niet weten.
Alles wat Rutger Pontzen schrijft is een aaneenrijging van cliché’s (kunnen we ook eens ophouden met Willem Sandberg ‘legendarisch’ te noemen?) die leidt tot een mismoedig makende spraakverwarring. Ik prent mezelf in dat Pontzen al die aandacht niet waard is. Maar het programma van het Stedelijk is dat wel, en wat de landelijke dagbladen daarover rapporteren beïnvloedt de beeldvorming bij een breed publiek. Het beeld dat Pontzen wil schetsen is dat van een museum dat esthetiek heeft ingeruild voor engagement. Je zou willen dat hij het zo eenvoudig kon zeggen. Bij hem heet het dat vroeger ‘de artistieke waarde prevaleerde boven de inhoudelijke’. Dat bedoel ik. Wat staat daar nou weer? Er is geen artistieke waarde los van een inhoudelijke. En zonder inhoud geen artistieke. Het is dit bellen blazen met woorden waar je als lezer gek van wordt. Ik voel meestal direct dat er aan de redenering iets niet klopt, maar het ontrafelen waar de denkfout ligt is vaak nog een hele klus.
De veronderstelling is dat er kunst is die opvalt door esthetische kwaliteiten, die Pontzen ook wel artistiek noemt, en kunst die maatschappelijke problemen aan de orde stelt die dan inhoudelijk of geëngageerd zou zijn. Over Ruf staat er: ‘Esthetiek en stijl lijken aan haar aandacht (en interesse) voorbij te gaan.’ Ik ben er blij om dat hij dit schrijft, want dit is een controleerbare stelling. Alles wat ervoor nodig is is een goed stel ogen (en hersens, maar dan overvraag ik misschien). Vergeet wie je bent en wat je hebt gestudeerd en stap onbevooroordeeld het Stedelijk Museum binnen. Loop een route, het maakt niet uit welke, bekijk alles of een deel van wat er wordt geëxposeerd en vat in twee woorden samen wat je indruk is. Het zou mij niet verbazen als dan de woorden esthetiek en stijl vallen. Het kan je niet ontgaan, binnen de oeuvres van de exposanten die zeer uiteenlopend zijn en in de wijze van presenteren, dat dit museum een tempel is voor de esthetica en de verfijnde smaak. Dat is geen verwijt, het is een constatering. Het museum is sinds Sandberg veel perfectionistischer geworden in elk detail, al is het mogelijk dat het oog van Sandberg bij het inrichten van een expositie legendarischer was. Waar het mij om gaat is dat als je dit al niet meer ziet, je niet de juiste persoon bent om esthetiek af te wegen tegen ‘inhoud’.
Is er dus niets veranderd in de kunst en het Stedelijk? Jawel. Er wordt inderdaad veel meer kunst getoond die is geïnspireerd op actuele maatschappelijke thema’s. Die geëngageerd is, dus blijk geeft van betrokkenheid bij kwesties, scheefstanden, misstanden misschien. Maar engagement is niet hetzelfde als onrecht aan de kaak stellen of er zelfs een oplossing voor aangeven. Het engagement van de kunstenaar is altijd persoonlijk. Het gaat nooit over ‘de nooddruftige medemens’ maar over de persoon die het werk maakt, over diens afkomst, sociale kring, fascinaties, obsessies, misschien ook boosheid. Ik voel me dikwijls ongemakkelijk bij de ver doorgevoerde esthetica waarin die betrokkenheid zich uit – zie de schitterende zwartwitcomposities en de zorgvuldige maskerade bij Muholi. Schoonheid had vanouds de kracht dat ze troost gaf, en wat me hier het meeste troost is het feit dat woede kan worden gekanaliseerd in a thing of beauty. Tegelijk besef ik dat het die schoonheid is die mij naar de keel vliegt, en niet de lijst van vermoorde en verkrachte Zuid-Afrikaanse vrouwen waar Rutger Pontzen zo van onder de indruk was.
De conclusie van het Volkskrant-orakel dat het museum door de nadruk op geëngageerde kunst ‘afscheid heeft genomen van haar rol als artistiek centrum’, is net als de rest van zijn stuk nergens op gebaseerd. Zeepbellen, schuim. Jawel, de thematiek in de genoemde tentoonstellingen is eenzijdig en modieus. Maar er zijn meer krachten werkzaam in het presentatiebeleid en als geheel is het programma veelzijdig en wekt het nieuwsgierigheid. Wat zeker anders is dan in de tijd van Sandberg en De Wilde is dat er een beeld van de moderne kunstgeschiedenis dat onaantastbaar leek, is opengebroken. Dat geeft onrust en onzekerheid, wat in een museum voor hedendaagse kunst geen slechte verschijnselen zijn. Ik ben het eigenlijk wel met de zojuist vertrokken directeur eens dat het museum een politieke ruimte is. Niet om er politiek te bedrijven, maar om er asiel te verlenen aan de vrijheid van geest die op veel andere plaatsen niet meer wordt getolereerd.
Damk je, Rob, voor dit mooie artikel. In plaats van de kunstenaar keer op keer om de oren te slaan met de eis politiek geangageerd te zijn is diezelfde eis van nog grotere en urgentere toepassing op de hedendaagse kunstkritiek. Dat woord zegt al alles: kunstkritiek! … …