Alles waarin ik tot nu toe geloofde

 

Het pamflet Waarom cultuur belangrijk is van Roger Scruton uit 2008 was me niet eerder opgevallen voordat het vriendelijk naar me knipoogde vanaf de schappen van de boekhandel. Ik las het, vond er herkenning in van veel waar ik in mijn leven tegenaan ben gelopen en een onderbouwing van alles waarin ik altijd heb geloofd. Het is dikwijls verbazingwekkend hoe dicht onder de oppervlakte het fundament ligt waarop je je steviger voelt staan, en hoe lang het kan duren voordat je het opmerkt.
Ik ben te vaak en te gemakkelijk geneigd iets wat ik als een probleem ervaar te zien als mijn particuliere probleem, hetzij omdat ik denk dat het vooral mij treft, hetzij omdat ik het als een persoonlijke handicap zie dat ik er niet mee om kan gaan. De kwestie die Scruton bespreekt is de neiging binnen de geesteswetenschappen in de westerse wereld om het belang van de cultuur zoals we die uit het verleden hebben geërfd te relativeren of te ontkennen, ten gunste van het standpunt dat traditionele waarden en kwaliteitsaanspraken hun geldigheid hebben verloren. Postmodernisme, politieke correctheid en andere modieuze bewegingen met een extreme korte-termijnagenda hebben het zover gebracht dat deze doctrine overheersend is geworden binnen de academische instituten, en van daaruit is er een desastreuze invloed op de kwaliteit van het onderwijs en uiteindelijk de bereidheid de waarden van onze cultuur over te dragen en te vernieuwen.
Dit was, vanaf het moment waarop ik ging studeren in 1976, het klimaat aan de Nederlandse universiteiten. En in de kunst. En zeker in het debat over kunst en de kunstkritiek waarin wij ons met ons tijdschrift Metropolis M met meer enthousiasme dan kennis van zaken mengden.
Alles mocht. Anything goes. De jaren tachtig.
Met zulke kreten werd het perfecte antwoord gevonden op de gemakzucht, het gebrek aan diepgang, vakmanschap en concentratie die kenmerkend waren voor de tijd (en het voor een groot deel nog steeds zijn). En dat alles mocht, was schijn.
‘Paradoxaal genoeg gaat dit nieuwe relativisme, dat tot elk domein van de geesteswetenschappen is doorgedrongen, hand in hand met een even hardnekkige censuurdrift.’, schrijft Scruton. Terugkijkend naar de zaken waarover ik me het meest heb opgewonden, is dit wel de rode draad. De woorden die hun betekenis verloren zouden hebben, kwaliteiten als ambachtelijkheid, eerlijkheid en menselijkheid die niet meer zouden tellen, rijke tradities in de schilder- en beeldhouwkunst die nu worden afgedaan als navelstaarderij en gebrek aan oog voor de maatschappelijke contekst waarin de kunstenaars leefden, het is een treurigmakende opsomming van vooroordelen waartegen ik heb gestreden en zal blijven strijden. In tentoonstellingen, teksten en cursussen heb ik me gelukkig altijd uit kunnen spreken voor wat me boeide en goed leek en ook daarmee zal ik, met verdubbelde energie, doorgaan.
Was er een geschrift van een – van mij uit gezien – buitenstaander voor nodig om dat besef aan te wakkeren? Ja, en ik begrijp nu ook waarom. Scruton schrijft: ‘Ik probeer aan te tonen dat er zoiets bestaat als de kritische studie van werken van beeldende kunst en van literatuur, en dat die studie een erfgoed van morele kennis zichtbaar maakt en overdraagt. Ik onderzoek hoe mensen, door kunstwerken te beoordelen, zichzelf kunnen leren beoordelen.’
In alle bescheidenheid is dit wat ik heb geleerd in al die jaren waarin ik intensief met kunst, kunstgeschiedenis en kunstenaars omging. Wat het me heeft opgeleverd is, in Scrutons woorden: ‘…een manier om werken in de verbeelding van [het] publiek te laten leven.’
Inderdaad heb ik geen ander doel als schrijver over kunst, dan dit. Zoals het zo vaak gaat, hoefde ik het niet van Scruton te leren. De herkenning die optrad bij het lezen van zijn heldere betoog was de bevestiging van iets dat ik wist, maar mij toch niet helder voor ogen stond.

Roger Scruton schrijft veel behartenswaardigs in zijn boekje en hij besluit met een aantal voorbeelden van hedendaagse kunst, literatuur en architectuur die hem sprankjes hoop geven dat de culturele waarden waarvoor hij een pleidooi houdt de huidige generaties zullen overleven. Curieus genoeg vind ik dat hij zich in die voorbeelden laat kennen als een anti-modernist die veel hedendaagse kunstuitingen categorisch afwijst zonder oog te hebben voor de rijkdom aan creativiteit en speelsheid en ontwikkeling die er wel degelijk in zitten. De moderne kunst heeft ons met een aantal misverstanden en doodlopende wegen opgezadeld, maar heeft ook vruchtbare nieuwe wegen geopend. Daar wil ik graag nog eens op terugkomen. Dat is het punt waarop de kritische studie van de kunst inhoud krijgt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *