Superbe of misplaatste superioriteit?

superba

Is Superba van Ilja Leonard Pfeijffer het barokke meesterwerk waarover de kritiek eensgezind juicht? Is het een kaleidoscopische roman ‘die nu eens ontroert en dan weer irriteert, het ene moment oprecht en het volgende intens vals lijkt te zijn’? Amusant? Virtuoos? Zelfrelativerend? Poëtisch? Een alternatieve reisgids?
Ik las het boek tijdens mijn vakantie in Italië. Niet in Genua, ik had er geen behoefte aan de verwijzingen naar het labyrintische stelsel van stegen, pleinen, bestaande en onbestaande doorgangen op hun waarheidsgehalte te beproeven. Ik zoek in een roman geen reisgids, zelfs geen alternatieve, en ik zou niet graag met deze eindeloze opsommingen van straatnamen en sluiproutes proberen mijn weg te vinden in de duistere krochten van de Italiaanse havenstad.
Ik vond het boek eigenlijk voortdurend irritant en van begin tot eind vals. Irritant is de opdringerige aanwezigheid van een hoofdpersoon zonder ruggengraat en vals is zijn pretentie geïnteresseerd te zijn in de problematiek van migranten van vroeger en nu die zich door de belofte van een beter bestaan elders laten misleiden en uitbuiten.
Superba is wat de critici noemen ‘een ode aan de verbeelding’. ‘Een roman die je onmogelijk nog realistisch kunt noemen maar die wel overtuigt.’
Overtuigt van wat?
Dat een romanschrijver een loopje kan nemen met de werkelijkheid? Daar is niet veel voor nodig.
Mag ik dat ‘overtuigt’ zo opvatten dat Pfeijffer erin slaagt een ballon op te blazen om die tenslotte met het geluid van een natte scheet leeg te laten lopen? Knap werk.
Niets in deze roman is wat het voorgeeft te zijn. Dat is een spel. De hoofdpersoon lijkt op de auteur van het boek maar is hem niet, diens verblijf in Genua lijkt een kansloze missie van een botte Hollander die denkt te kunnen inburgeren op het kompas van zijn geilheid en drankzucht. Aan werken komt hij niet toe. In plaats daarvan speldt hij een (fictieve) vriend in het vaderland op de mouw dat hij een grote roman over het thema van de emigratie zal schrijven met historische verwijzingen naar de tijd van de Kruistochten, de grote pestepidemieën, de trek van anderhalf miljoen Italianen naar Zuid- en Noord-Amerika in de negentiende eeuw en de komst van de Afrikaanse bootvluchtelingen naar Italië in onze tijd. Die grote roman zal er nooit komen, begrijpt de lezer al snel, schijnbaar omdat de dingen anders lopen dan de hoofdpersoon in gedachten had. Hij verzeilt in zakelijke en juridische problemen waardoor hij aan het eind zelf als een paria moet zien te overleven. Maar dit is niet de ware reden van zijn falen. Het is sterk de vraag of de hoofdpersoon zijn ego lang genoeg kan vergeten om belangstelling voor het lot van anderen op te brengen. Belangstelling tonen, mensen een luisterend oor bieden, lijkt steeds zijn voornaamste karaktertrek, maar die blijkt vooral voort te komen uit zijn gebrek aan identiteit, gecompenseerd door de voortdurende verzekering dat hij ‘in eigen land een beroemde dichter is’. Dat zijn gesprekspartners toch met hem aan een cafétafel gezien willen worden (het hele verhaal speelt zich af in bars en op terrassen) is te danken aan zijn bereidheid hun drank te betalen. En voor negroni’s, grote glazen bier en gin-tonics is, naar het schijnt, in Genua alles te koop. In elk geval aandacht.
Je zou het verhaal als een klucht beschouwen wanneer het niet verder ging dan dat deze dikke, onsmakelijke en nauwelijks boeiende Leonardo zich alles op de mouw laat spelden door de operettefiguren die hij opvoert waardoor je hem ziet afglijden van meelijwekkend tot weerzinwekkend. Maar de groteske zelfbeschimping (Van Dale kent dit woord niet; zelfbevlekking dan maar?) leidt uiteindelijk naar een zelfvergroting, ten koste van de mensen tegenover hem die werkelijk kansloos zijn: de Marokkaanse rozenverkopers en de Senegalees Djiby wiens beroep het is ‘zware dingen te dragen’, die door hun families naar Europa zijn gestuurd met het vooruitzicht van zakelijk succes, een Mercedes voor de deur en maandelijkse toelagen voor de achterblijvende families. Leonardo is onkwetsbaar, hoe patetisch zijn gedrag ook is, hoe onproductief zijn dagen en hoe schijnbaar bedreigend zijn financiële nood. Hij is het prototype van de Europeaan die kan leven, drinken, uitdelen, zonder te hoeven werken, met een bankrekening die steeds vanzelf weer volloopt en een creditcard die nooit weigert. Het is deze botterik, die grif meegaat in alle leugens en verzinsels van de zuipschuiten die hij in het vizier krijgt, die het verhaal dat hij koopt van Djiby (in ruil voor bier) afkapt met ‘Ik geloof je niet.’ Dat verhaal heeft Djiby dan al in de vorm van een Zeitoun-achtig intermezzo in geuren en kleuren mogen vertellen, inclusief zijn twee pogingen met andere gelukszoekers in een rubberboot met onvoldoende benzine van Libië naar Lampedusa te komen. Het is hem uitiendelijk gelukt maar zijn tijdelijke verblijfsvergunning verzekert hem niet van werk en een langdurig legaal bestaan in de Europese Unie.
Leonardo verliest zijn belangstelling voor dit geneuzel en concentreert zich op zijn eigen problemen die meer en meer het karakter van idiote verzinsels krijgen. Dit is het literaire spel wat Pfeijffer speelt, in een poging misschien om de houding van de rijke bewoners van het Fort Europa tegenover de minder bedeelden als onverschillig neer te zetten. Maar dit spel is onwaarachtig, tegen de achtergrond van figuren die zich de luxe van spel niet kunnen veroorloven. De dubbelfiguur van Ilja Leonard/Leonardo kent geen andere inzet dan het redden van zijn eigen hachje. Het grote thema van de emigratie dient uitsluitend om er een literaire nietsnut verveeld op te laten kauwen om het dan snel uit te spugen. Te geëngageerd. Doe hem nog maar een cocktail of wat. Om de vieze smaak weg te spoelen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *