Tentoonstelling: Picasso en Matisse. Beauty is a Line. T/m 24 mei in Rijksmuseum Twenthe, Enschede. Tweede deel (niet gezien), Von Cy Twombly bis Gerhard Richter, in Kunstmuseum Pablo Picasso, Münster.
Rijksmuseum Twenthe heeft twee grote namen uit de moderne kunst binnengehaald en schreeuwt het van de daken. Het Kunstmuseum Pablo Picasso in Münster stond een keur aan bruiklenen af van grafiek en tekeningen, niet alleen van Picasso maar ook van Henri Matisse. Zij worden aangeprezen als ‘grootmeesters’ die ‘de kunst van de lijn beheersen’, en dat durf ik niet tegen te spreken. Hun talenten reikten beslist verder, maar als er zoiets bestaat als de kunst van de lijn, dan is die bij hen in goede handen.
Het museum heeft er een thematische tentoonstelling omheen gebouwd met werken van Charley Toorop, Jacoba van Heemskerck, Jan Sluijters en vele anderen, inclusief een vrolijk rondspringend lint van Zoro Feigl. Schoonheid, vrolijkheid, lichtvoetigheid bepalen de sfeer, wat bij een presentatie van hoofdzakelijk werken op papier een knappe prestatie is. Zoals uit de opsomming van namen al blijkt geeft de expositie ook een tijdsbeeld. De vroegste werken dateren van het symbolisme uit het eind van de negentiende eeuw, er is veel werk uit de periode 1910 tot 1940 en veel Picasso-grafiek is van na de Tweede Wereldoorlog. Er is ook recent werk, gekozen om de verwantschap met de oudere generaties. Opkomst en bloei van het expressionisme zou je kunnen zeggen. Er is amper abstract werk opgenomen, en juist veel dat niet braaf de zichtbare werkelijkheid nabootst. Dit sluit aan bij de boodschap van de expositie. Na de opkomst van de fotografie, zegt de inleidende tekst op de website, ‘ging kunst steeds meer om expressie en vorm draaien. De lijnvoering is daarvoor van essentieel belang.’
De zaaltekst zegt het iets anders: ‘Moderne kunst gaat over vorm, gevoel en expressie. Daarvoor is de lijn het ultieme gereedschap.’ Met deze terminologie belandt het museum in wat Ernst Gombrich ooit heeft genoemd ‘this no man’s land between psychology, aesthetics and linguistics’, waarvan hij destijds (in 1960) al zei dat het ‘unexplored’ was. Even slecht onderzocht, waarschuwde hij, als het concept van skill , vaardigheid of vakmanschap. Al die zaken komen in deze tentoonstelling samen: de psychologie vanwege het gevoel, de esthetiek vanwege de schoonheid, linguïstiek omdat de vraag wordt gesteld wat de lijn voorstelt in al die werken, en vaardigheid in elk geval door het uitzonderlijke meesterschap van Matisse en Picasso. Is dit gebied, een halve eeuw nadat Gombrich in Art and Illusion de valkuilen heeft aangewezen, inmiddels beter in kaart gebracht? Daar ben ik niet zeker van. In elk geval blijkt het niet uit deze expositie. Alleen al het generieke onderscheid tussen moderne en oudere kunst, hier uitgelegd als de keuze tussen gevoel en realisme, staat een heldere begripsbepaling in de weg.
Het toeval wil dat ik zelf ooit een expositie heb georganiseerd over de lijn in de kunst: Welke lijn bedoelt u? Dat was in 1997 in Museum De Wieger. Er zijn sterke overeenkomsten met Beauty is a Line , al kon ik niet Matisse en Picasso als troeven inzetten. Maar ik ging iets voorzichtiger om met de begrippen representatie (wat stelt een tekening voor?) en expressie (wat drukt die uit?). Ik verwonderde me over de dubbelzinnigheid van de lijn, het vermogen met minimale middelen een wereld op te roepen en de vraag wat een lijn trefzeker maakt. Ik dacht en denk dat kunstenaars uit vroeger eeuwen zich hiermee even intensief bezig hebben gehouden als hun moderne nazaten, en er zelfs beter mee uit de voeten konden omdat zij betere tekenaars waren. De kwestie van het gevoel, die een verworvenheid van het expressionisme zou moeten zijn, is buitengewoon moeilijk te definiëren. Gaat het om wat de kunstenaar voelde terwijl hij tekende, of om het gevoel dat zijn tekening opwekt in de beschouwer? Is dat niet heel subjectief en door de context bepaald?
Ik durfde in 1997 niet verder in te gaan op deze kwestie dan door te stellen dat een lijn meer doet dan een compositie vormen. ‘Hoe hard of zacht de kunstenaar op zijn potlood gedrukt heeft, in welke stemming hij was, misschien zelfs wat de kunstenaar voelde voor het onderwerp.’
De laatste toevoeging, ‘voor het onderwerp’, lijkt mij nog steeds van belang. Zonder betrokkenheid zal de tekening niet veel gevoel uitstralen. Maar hoe verhoudt dit gevoel zich tot wat de voorstelling ons zegt? Om een voorbeeld te geven, de werkwijze van Marjolijn van den Assem heb ik weleens vergeleken met een seismograaf. Haar handen registreren een beweging die te lokaliseren is in haar brein, haar ziel of haar lichaam, en wij zijn getuige van de registratie zonder daaruit op te kunnen maken of de schrijvende arm van de kunstenaar (evenmin als het apparaat dat een aardschok vastlegt) vrolijk of stokongelukkig was. Ook onze eigen reactie – van nervositeit, opwinding of bewondering – is niet aan de lijn toe te schrijven. Toch is dit de veronderstelling achter Beauty is a Line : dat schoonheid, de vrolijkheid van een arabesk, de agressie van de stier, in de tekening verpakt zit.
Een ander toeval (neem ik aan) wil dat elders in het Rijksmuseum Twenthe nu een expositie te zien is van Nederlandse tekeningen uit de achttiende eeuw, onder de titel Tekenen = denken . De collectie, bijeengebracht door de verzamelaar Jean de Grez, is zeer de moeite waard. Alle aandacht voor tekenkunst is van grote waarde, daarover geen misverstand. Maar de tekstuele begeleiding in gelijkstellingen (tekenen = denken, = onderzoeken, = denken te zien, = voelen, = geloven) wekt toch vooral misverstanden. Dat tekenen gelijk staat aan denken is al een merkwaardige opvatting. Aan onderzoeken en leren kijken, akkoord. Kunnen tekenen is het begrijpen van de vorm, is een uitspraak van Sierk Schröder die hier op zijn plaats is. Dat tekenen gelijk kan staan aan voelen en zelfs geloven, is pure flauwekul. Voelen en geloven zijn enkel hinderlijk in het atelier. Op het moment van tekenen of schilderen is de maker van een diepreligieus altaarstuk zelf niet gelovig. Die wijsheid heb ik van een kunstenaar en het is dit soort kennis van zaken die in kunsthistorische kringen te vaak wordt gemist.
Beauty is a Line zegt met zoveel woorden dat de lijn voor de moderne kunstenaar gelijk staat aan expressie. Die zou verscholen liggen in wat ‘de essentiële lijnen van een vorm’ wordt genoemd. Wat betekent essentieel in relatie tot het gevoel van de kunstenaar, bijvoorbeeld in de serie litho’s die Picasso maakte van een stier? Met een paar rake lijnen kwam hij tot een rudimentaire tekening van het beest, even kernachtig als sommige prehistorische grottekeningen. In dat opzicht was zijn tekening toch meer representatie, spelen met de werkelijkheid en de kunstgeschiedenis, dan expressie. En dat doet weer niets af aan de schoonheid van zijn werk. Gombrich vergeleek het interpreteren van visuele kunst met de pogingen om gesproken taal te analyseren zonder rekening te houden met de inhoud van wat er wordt gezegd. Dat lukt niet omdat taal zoveel meer is dan een verzameling klanken. Precies zo is het onzin te beweren dat de lijn het fundament van de moderne kunst is en dat er essenties mee verbeeld kunnen worden. Zonder lijn komt geen compositie tot stand. Maar vanaf de eerste aanraking van potlood, krijt of tekenstift met de ondergrond, hoe eenvoudig ook, groeit er een web van betekenissen dat een doolhof aan interpretaties mogelijk maakt. Matisse en Picasso hebben het niet uitgevonden, wel hebben ze er op de meest vruchtbare manier gebruik van gemaakt.