Finding a missing view
Fred Schley is een meester van het landschap. Van het Schotse landschap, dacht ik lange tijd, en daar had ik goede redenen voor. Nu ik me meer in zijn werk heb verdiept weet ik dat zijn territorium binnen het Verenigd Koninkrijk zich niet beperkt tot Schotland en de eilandengroepen die er in een grote kring omheen liggen. Hij schilderde in het verleden ook in de ruige streken van Wales en hij vertelt me dat hij zelfs Londense stadsgezichten heeft gemaakt. Toch tonen de meeste doeken van hem die een eigenaar hebben gevonden in de Engelse hoofdstad – dat kunnen er zo langzamerhand heel wat zijn – de overweldigende, onherbergzame natuur in gebieden waarvan een buitenlander de naam niet kan uitspreken.
Ik las dat Schley een expositie heeft in Museum Slager in ’s-Hertogenbosch en ik stelde voor elkaar daar te ontmoeten. Waar beter dan in dit aan een negentiende-eeuwse Bossche schildersfamilie gewijde, oer-Hollandse museum zou zijn exotisme het publiek kunnen vervoeren? Tot mijn verrassing was er in de twee ruime zalen die hem ter beschikking staan niets Schots te ontdekken. Er is een portrettenzaal waar nu eens alleen doeken hangen die niet in opdracht zijn gemaakt. Ongedwongen poses, gezichten van vrienden. Schley is ook een veelgevraagde portretschilder. Daarnaast omvat de tentoonstelling een grotere zaal met landschappen, en in die laatste ruimte zijn de formaten bescheiden, de horizonnen recht en is het uitzicht niet weids en in vogelvlucht, maar dichtbij en aards.
Heeft een pandemie hem met beide voeten op aarde gezet? Ja en nee. Meer nee dan ja. Reizen overzee is inderdaad problematisch. Maar de verschuiving in aandacht van ver weg en moeilijk bereikbaar naar zo dichtbij dat het te belopen is, speelde al wat langer. Hoe gaan die dingen? Je hebt als schilder al zoveel bereisd, zoveel gezien en in verf vastgelegd, zoveel gezichtspunten beproefd, zoveel verkocht dat je galerie de doeken minder makkelijk kwijt raakt. De gedachte aan een nieuwe richting krijgt dan ruimte. Opeens blijkt het mogelijk het pad te volgen dat het minst betreden is, het pad dat je eerder steeds vermeden hebt, en om bij de dichter Robert Frost te blijven: that has made all the difference. In de vrijheid het landschap te schilderen zoals het voor je voeten ligt, en nu eens niet veraf en onbereikbaar, liggen andere uitdagingen dan in het opzien tegen, of het overzien van rotsformaties. Zonlicht reflecteert op water en wolken en tovert onvermoede kleuren tevoorschijn. Donkere schaduwen zorgen voor een levendig reliëf in het land, elk detail vraagt om een eigen tint in het kleurenpalet, om een natuurgetrouwe weergave van materie, glans en geur. Is dat allemaal te schilderen? Jazeker. Was het niet Constable die de liefde verklaarde aan ‘the sound of water escaping from mill dams, willows, old rotten planks, slimy posts, and brickwork’? En de kwaliteiten van eerdere onderwerpen zoals diepte, atmosferische omstandigheden en de lichtval die eigen is aan een bepaald deel van de dag, zijn gebleven. In de Nederlandse landschappen, waarvan veel zijn gemaakt in de directe omgeving van Den Bosch, is niet iets groots achtergelaten, eerder een nieuw waagstuk aangegaan.
We spreken elkaar opnieuw, enkele weken later, nu in het atelier. Ergens hoog in de ruimte hangt een klein berglandschapje in doffe, donkerblauwe kleuren, dat Schley mij aanwijst als het vroegste nog bestaande bewijs van zijn aandrang schilder te worden. Hij was vijftien toen hij het maakte. Welke jongen van vijftien liep er begin jaren zeventig nerveus met een doos olieverf naar huis, vraag ik hem. Hij dus. Het alternatief was iets met muziek te gaan doen, maar dat talent had hij niet. Wat hij wel had: een vader die leraar Engels was aan een middelbare school en die hem, als enig kind, elke vakantie meevoerde naar het Verenigd Koninkrijk. Die vader, of allebei zijn ouders, hielden van het landelijke Engeland met zijn glooiende weiden, gestapelde stenen muurtjes en solitaire bomen. De jonge Fred kreeg er eens een boek onder ogen van het eiland Skye in het hoge noorden, westelijk van Schotland, en zijn verbeelding ging er zonder dralen mee op de loop.
Het zou nog vele jaren duren voordat hij er zijn eerste dagen doorbracht, maar hij noemt het nu zijn tweede thuis. Hij heeft er elk rotsmassief, elk meer, de drassige veenbodems en de kustlijnen verkend. Inmiddels stond hij niet meer zo onbevangen tegenover het kunstenaarschap. Een opleiding aan de Tilburgse academie had hem uit een droom wakker geschud. Naast docenten die hem de regels van het oude ambacht bijbrachten waren daar René Daniels en Marlene Dumas die hem lieten zien wat moderne kunst was. Helemaal onwetend was hij niet. Hij had de schilderijen van Willem de Kooning gezien en van Jackson Pollock. Toen wist hij zeker dat hij ook zo wilde schilderen. Tot hij het uiteindelijk zelf voor het zeggen had, en er landschappen uit zijn vingers kwamen. ‘Dit is waar ik op uit kwam’, constateert hij. Het was niet abstract en niet conceptueel, maar het was zijn weg. Hij had veel te ontdekken, landschappen en manieren om ze weer te geven. Het feit dat zijn ontdekkingsreis zich op de Britse eilanden afspeelde bracht hem in contact met de Engelse schilderkunst waarin figuratie altijd een belangrijke rol is blijven spelen.
Het helpt wanneer er een levende traditie is en voorbeelden om je aan op te trekken. De kennismaking met het werk van Leon Kossoff, Frank Auerbach en Euan Uglow, en de hier onbekende Michael Andrews en Kyffin Williams, sterkte hem in zijn keuze. Het voedde ook zijn verbazing over de onbuigzaamheid van de Nederlandse kunstwereld die voorschrijft wat moderne kunst moet zijn, met uitsluiting van alles wat anders is.
Het toeval wil dat al heel wat jaren een Schots landschap van Fred Schley bij ons in huis hangt. Waarom is dat een kwestie van toeval? Omdat ik niet dit doek, wel de eigenaar ervan ooit heb uitgezocht om mijn leven mee te delen. Zij kocht het eind jaren negentig. Het stelt een bestaande plek voor in Schotland, ergens in Lewis Moors, dat wil zeggen in een moerasgebied op het eiland Lewis, deel van de Buiten-Hebriden. Het is er vlak, het formaat van het doek, 60 centimeter hoog bij 160 breed, en de eenvoudige tweedeling van donkere aarde en lichte lucht erboven benadrukken dit karakter van oneindig laagland.
Wat Lewis Moors bijna onherkenbaar Schley maakt is de beelduitsnede, het laag-bij-de-grondse perspectief. De beschouwer met de kennis van nu mist er detaillering en atmosferische duiding, alsof hij toen nog geloofde dat er in een modern schilderij geen plaats is voor de illusie van diepte. Op een andere manier is het wel zijn handschrift, de voorstelling loopt vooruit op de Brabantse zandkluiten in zijn recente werk. Het verraadt een zeker vertoon van kunde in het omgaan met verf, in de brede pasteuze vegen die buiten het doek uitstekende gedroogde verfpieken opleveren. Maar op de balans van een indruk wekken en indruk maken met een voorstelling, staat het teveel aan de ongunstige kant. Vergelijk het met de levendigheid en het trefzekere van wat hij nu maakt, en je begrijpt wat hij bedoelt als hij zegt dat hij zich nooit vrijer heeft gevoeld dan nu. Van elk doek dat we samen bekijken kan hij aangeven waar hij mee geworsteld heeft of wat hem veel tijd heeft gekost. Des te overtuigender is de gevolgtrekking dat hij van strijd een spel heeft weten te maken.
Dit besef verdiept zich nog wanneer je Schley hoort vertellen, of leest hoe hij aan zijn Engelse galeriehouder uitlegt in een catalogus uit 2015, over zijn tochten naar afgelegen eilanden waarop het moeilijk overleven is en waar voettochten gevaarlijk zijn vanwege gladheid en verraderlijke windvlagen. Het is geen vakantie. Ze zijn nodig om het landschap te leren kennen. Wat hij niet zelf gezien heeft, kan hij niet schilderen. Op die tochten, bedoeld om het terrein in kaart te brengen, nog eens te zien onder andere omstandigheden, om er missing views te vinden, is de camera zijn schetsboek. Het is naïef om te denken dat je op zulke plekken kunt tekenen. Je schetsboek wordt weggeblazen en het licht verandert zo snel dat je hand het niet zou kunnen volgen. Voorstudies in de vorm van foto’s hebben ook het voordeel dat het meest dramatische moment gevangen kan worden in verf. De schilderijen van Fred Schley zijn producten van deze tijd, wat zonder zijn vakmanschap en volharding niets zou betekenen. Het avontuur in zijn kunst schuilt niet in het verhalen van verre reizen. Het zit in zijn vermogen kleuren aan te brengen op een stuk doek en daarmee ruimte te scheppen, een bos, beek of bergwand te verbeelden waar eerst alleen maar wit linnen was. Met een paar verfstreken palen te suggereren langs een weg die daardoor het juiste perspectief krijgt.
Finding a missing view, dat slaat niet alleen op het vinden van plekken waar Schley niet eerder is geweest. Het gaat ook over zijn niet aflatende zoektocht naar nieuwe gezichtspunten, andere manieren van schilderen, andere manieren om de wereld te ervaren. Voor mij is het onbegrijpelijk wat hij met verf allemaal kan zeggen. Nee, juist begrijpelijk, zal de waarnemer zeggen die nog meent dat je kunst die naar de waarneming is ontstaan ‘tenminste kunt begrijpen’. Wie dat denkt raad ik aan nog eens te kijken, beter te kijken. De fascinatie groeit, maar van begrijpen komt het niet. Dat is niet erg. Kunstenaars willen misschien begrepen worden, hun schilderijen kan het niets schelen.
De tentoonstelling in Museum Slager in Den Bosch is nog te zien tot en met 11 oktober 2020.