Tentoonstellingen: Nalini Malani, Transgressions, t/m 18 juni 2017 in Stedelijk Museum Amsterdam, en Sarah van Sonsbeeck, We may have all come on different ships but we’re in the same boat now, t/m 17 september in de Oude Kerk, Amsterdam.
Ik ben gemakkelijk te verleiden met kunstzinnige licht- en schaduwbeelden. Met weinig middelen kan een ervaring tot stand worden gebracht van verschillende bewegingen en voorstellingen door elkaar, aangevuld met tekst, muziek, dans, noem maar op. Je weet al gauw niet meer waar je moet kijken, wie wat doet, wat de verhaallijn is. Het best zijn zulke kunstwerken te vergelijken met een choreografie waarin motieven abstract worden zoals kleuren, lijnen en danspassen. De Indiase Nalini Malani zegt in een toelichting op haar expositie in Amsterdam (op Arttube, zie de website van het museum): ‘De eerste laag die je tegenkomt in de schaduwspelen is heel aantrekkelijk. Mensen zeggen prachtig. Maar er gebeurt meer binnenin. De tekst geeft je nog een laag. De beelden beginnen een andere taal te spreken die de schoonheid van de eerste taal teniet doet.’
Het schaduwspel Transgressions uit 2001 is door het Stedelijk aangekocht en wordt nu getoond naast andere videowerken, tekeningen, kunstenaarsboeken en een wandvullende tekening. Dat alles geeft een ruimere context aan een al wat ouder werk, maar Transgressions zelf is het stuk dat de aandacht het langst vasthoudt. De context wordt nog veel ruimer voor wie de moeite zou nemen het boek te lezen dat Mieke Bal recent over Malani heeft gepubliceerd (In Media Res. Inside Nalini Malani’s Shadow Plays, Hatje Cantz, 2016) maar zover gaat mijn belangstelling niet. Dat heeft te maken met de manier waarop ik haar werk onderga.
Malani onderscheidt lagen van ervaring, waarbij de buitenste of eerste laag een esthetische ervaring geeft en de lagen ‘binnenin’ meer raken aan de inhoudelijke thema’s die zij aan wil snijden. Die thema’s hebben direct te maken met het (post-)kolonialisme in Pakistan en India, de positie van mensen die achtergesteld blijven bij de rijkere klasse en de positie van de vrouw. Ze gebruikt bronnen uit klassieke westerse en niet-westerse literatuur, beelden ontleend aan de nieuwsmedia, eigen schilderingen, muziek, geschreven en gesproken taal. Doordat zij voorstellingen schildert op grote transparante cilinders die ronddraaien aan het plafond en die worden beschenen door drie videoprojectoren, is de totaalervaring verwarrend en complex. Aan lagen inderdaad geen gebrek en het is geen eenvoudige taak om ze los van elkaar te zien en te interpreteren.
Het helpt enigszins dat er veel toelichting wordt gegeven. Malani noemt zichzelf enigszins dyslectisch als het om taal gaat, maar ze heeft geen bewaar tegen uitleg van anderen. Wat ik mij afvraag is hoe effectief haar onderscheid is tussen buitenkant en binnenkant, tussen schoonheid en begrip. Haar afkeer van een schoonheidservaring staat in een lange traditie van de moderne kunst. Schoonheid wordt dan opgevat als het gemakkelijke, troostende deel van de kunstervaring, die het doordringen tot een bijtende, kritische boodschap al gauw in de weg zal staan.
Umberto Eco lijkt dit argument te ondersteunen in De geschiedenis van de schoonheid (2005): ‘Tenslotte zijn er veel hedendaagse kunststromingen tijdens welke de kunstenaar maakt dat het publiek wordt ondergedompeld in klank en licht, waarbij het er de schijn van heeft dat er onder het mom van kunst ritueel getinte ceremonies plaatsvinden die veel weg hebben van de oude mysteriën en niet gericht zijn op de contemplatie van iets moois, maar eerder op het teweegbrengen van een welhaast religieuze ervaring.’ Wat Eco over het hoofd ziet, en Malani probeert te nuanceren, is dat het publiek dikwijls juist wel iets moois krijgt voorgeschoteld. Dat moois is in het geval van Transgressions door Malani zelf gecreëerd en bedoeld. Zou zij het niet hebben bedoeld, dan was het gemakkelijk geweest met opzet lelijkheid na te streven. Maar schoonheid heeft een dwingende kracht die onze aandacht trekt en vasthoudt.
De conclusie dat schoonheid en engagement tegenstrijdig zijn is een misverstand. Ik vind het jammer dat Malani meent dat de inhoud van haar werk de schoonheidservaring teniet zou moeten doen. En ik verbaas me over de reactie van Sandra Smets op de installatie van Sarah van Sonsbeeck in de Oude Kerk, die zich excuseert voor het feit dat zij het prachtig vindt: ‘Het materiaal [goudkleurig warmhoudfolie] heeft nooit om zo’n zware betekenis gevraagd. En tegelijk is het – pijnlijk genoeg – mooi om te zien. … Je zou het een sieraad willen noemen, als dat niet zo pervers zou klinken.’ (NRC, 31 mei 2017) Een opmerking die oprecht gemeend is kan nooit pervers klinken. Geen bootvluchteling – waar het folie onder meer naar verwijst – is ermee geholpen wanneer wij een kleur die wij mooi vinden lelijk gaan noemen. En ook hier geldt dat de overweldigende indruk van het goud op de vloer van zo’n mooie kerk geen toeval is. Als het mooi vinden oppervlakkig blijft, dan schort er iets aan het kunstwerk zelf dat kennelijk niet in staat is naast schittering ook diepgang over te brengen.
Wat mij betreft schiet het werk van Malani juist op dit vlak tekort. Zij valt te gemakkelijk terug op clichébeelden en herhaling, en doet tegelijk een te zwaar beroep op ons bevattingsvermogen, om de complexiteit van haar thematiek te ontsluiten. Haar schaduwbeelden roepen een soort trance op die dichter bij de religieuze ervaring zit dan bij een analytische. Het zou haar werk ten goede komen wanneer ze meer vertrouwen zou stellen in de kracht van eenvoud, subtiliteit en schoonheid, om de bezoeker achter te laten met een moeilijk na te vertellen, maar onvergetelijke indruk.