Je hoort wel zeggen dat onze cultuur museaal geworden is. Dat we naar onszelf kijken als een produkt uit het verleden dat leeft, denkt en leeft volgens regels die we het liefst voor altijd zo zouden vastleggen.
Maar het tegendeel is het geval. De Nederlander is van nature een beeldenstormer die het liefst alles wat goed geregeld is, beter zou willen regelen en daarbij de geschiedenis vooral als een hinderpaal ziet. Een land dat door de dichtregel Alles van waarde is weerloos genadeloos wordt gekenschetst.
Ik kan er geen gewoonte van maken om alle domheden in de stukjes van Hans den Hartog Jager aan de kaak te stellen, maar soms maakt hij het wel erg bont. Zoals gisteren in een recensie van de Britse beeldhouwer Thomas Houseago, voor wie hij waardering zegt te hebben (NRC Handelsblad 27 maart 2014).
‘Op het eerste gezicht is het probleem simpel’, zegt HDHJ, ‘je ziet aan alles dat Houseago enorm van beeldhouwkunst houdt.’ Inderdaad, dat noem ik nog eens een overzichtelijk probleem. Er bestaan ergere gevallen. Waarom is het eigenlijk een probleem? Daarvoor moet je volgens HDHJ juist naar Houseago’s werk kijken. Dan ga je beseffen ‘dat de aloude kunst-om-de-kunst die geobsedeerd is door zichzelf en door haar eigen problemen nu echt ouderwets is geworden. Dat constateringen als mooi, slim of goh alleen niet meer genoeg zijn, dat er van kunst steeds meer urgentie wordt gevraagd, al is het maar het besef dat kunst niet meer lekker in haar eigen wereld kan blijven ronddobberen…’
Goh. Daar zeg je wat.
Uit de context maak ik op dat HDHJ het werk van Giacometti en Brancusi als ‘aloude kunst-om-de-kunst’ beschouwt. Geobsedeerd door zichzelf en door haar eigen problemen.
Goh. Ik ben er beduusd van.
Ik heb om te beginnen altijd gedacht dat mensen zich het beste bezig kunnen houden met hun eigen problemen. Het leidt misschien tot navelstaarderij, maar ze laten anderen tenminste met rust. In het beste geval ontwikkelt iemand die zijn eigen problemen (waarom ziet HDHJ toch overal problemen?), die zijn eigen obsessies en fascinaties systematisch en diepgravend exploreert, zich tot een groot vakman die met zijn uitspraken of beeldhouwwerken de voorstellingswereld van anderen kan verrijken. Dat is wat Brancusi en Giacometti aan de wereld hebben bijgedragen.
Wat het oplevert wanneer kunstenaars zich niet meer met hun eigen problemen bezighouden verraadt HDHJ zelf al: niets, behalve het besef dat kunst niet meer in haar eigen wereld kan blijven ronddobberen. En met dat besef schiet evenmin iemand iets op.
Het probleem van HDHJ is zijn beperkte kijk op de wereld. Zijn kleine denkraam. Hij begint zijn bespreking met de opmerking: ‘Hoe je ook kijkt, wat je ook bedenkt, alle referenties, alle ideeën die Houseago met zijn beelden oproept, liggen in het verleden.’
Goh.
Hoe kijkt iemand dan naar zijn werk die die referenties niet ziet of kan plaatsen? Wat moeten we denken van de beschouwer die nu bang wordt van zo’n beeld, of blij, of boos? Die het probleem niet ziet dat HDHJ zo categorisch vooropstelt?
Het wordt tijd dat zo’n criticus eens een tijdje als vrijwilliger in de zorg gaat werken, bij de voedselbank of in het vluchtelingenwerk. Daar kom je problemen tegen. Misschien moet hij de bewoners van het ‘beeldhouwuniversum’ even met rust laten. Die kunnen het niet helpen dat HDHJ moe is van al het gekunstgeschiedenis.