No MORE, Mr. Nice Guy

Hermanus Berserik, Portret van een camera aan zee, 1972
Hermanus Berserik, Portret van een camera aan zee, 1972

Openingstentoonstelling Museum MORE, Gorssel

Wie de aangegeven route volgt in het nieuwe museum More in Gorssel, merkt dat de zalen steeds ruimer worden. Zaal 1 is de kleinste, waarin met tijdelijke wanden ook nog een kleiner kabinet is afgeschot. Zaal 2 heeft een halfopen wandenstructuur, net als zaal 3, maar die heeft al bijna het dubbele formaat van de eerste ruimte. En daar, achterin zaal 3, bij een paar voorstellingen van Hermanus Berserik, slaakte ik opeens een zucht. Het kwam van heel diep en ik realiseerde me direct dat het de spreekwoordelijke zucht van verlichting was die zich aan mij voltrok. Mijn lichaam reageerde primairder dan mijn geest.
Alles wat er hangt in dit museum, tenminste waar het om het vooroorlogse gedeelte gaat, is mij meer dan bekend. De nieuwe eigenaar Hans Melchers heeft er een passende behuizing voor gemaakt, wat Dirk Scheringa op het nippertje niet lukte, maar de collectie heb ik zo vaak gezien dat ik haar zou kunnen dromen. Gelukkig doe ik dat niet want hier, in deze museale omgeving, viel me de zwaarmoedigheid op die rond dit Nederlandse realisme hangt. Het gebrek aan frivoliteit. De ware meesters ontsnappen eraan, zodat ik direct Jan Mankes, Dick Ket en – in zijn goede momenten – Pyke Koch moet uitzonderen, maar de domineesachtige, niet eens geveinsde ernst bij Charley Toorop, Carel Willink, Wim Schuhmacher, Raoul Hynckes, Johan Mekkink en hun potjes en eieren schilderende navolgers deed me nu ineens afvragen waar in hun dagen het plezier in het schilderen is gebleven.
Het was Berserik die me uit het dal trok. Waarom hij? Omdat zijn schilderijen nooit pretentieus zijn, niet deftig, niet belerend, maar eenvoudige en speelse observaties van bootjes, luchtschepen en instrumenten. Zijn Portret van een camera aan zee uit 1972 is in zijn onopgesmuktheid en aandacht voor de ouderwetse balgcamera op een driepoot, met op de achtergrond alleen die lage, rechtlijnige scheiding tussen lucht en water, een uitnodiging om lang te kijken. Naar de reflectie in de bolle lens, de vlakverdeling op het achterglas, de kreukels in de balg, het hout, het messing.
Berserik leefde in een andere tijd dan de hier te lande befaamde magisch realisten, minder onder de dreiging van oorlog en bezetting misschien, maar hij moest zich teweer stellen tegen een des te grotere afkeer van het figuratieve schilderen. In die storm is hij overeind gebleven. In zijn werk zie je niet alleen de fascinatie voor jongensachtige onderwerpen, maar ook het heilige geloof in het voortleven van de schilderkunst.
Dat MORE er niet in slaagt die prikkeling op de bezoekers over te brengen, moet directeur Ype Koopmans zorgen baren. Mijn conclusie na het zien van deze presentatie, en met mijn vijfendertig jaar kijkervaring achter de hand, is dat de canon van het Nederlandse figuratieve schilderen bijstelling behoeft. Losgemaakt van het loden gewicht van hun tijdgenoten rijzen de sterren van Mankes en Ket nog veel hoger, waar ze gezelschap kunnen krijgen van anderen die echt wat konden en kunnen.
Op de bovenverdieping laat MORE zien wie het als de legitieme erfgenamen beschouwt van het vooroorlogse realisme, en daar gaat het helemaal mis. De zelf opgelegde beperking tot ‘realisme’ is geen beperking, lijkt Koopmans te willen zeggen, want elk kunstwerk dat iets herkenbaars voorstelt valt erbinnen. Dat geeft hem een vrijbrief om vooral kunst te selecteren die uit is op morbide schokeffecten bij de kijker, niet schokkend door verbluffende en gewaagde interpretaties van oude thema’s, maar door de zucht tot namaak, afgekeken van filmrekwisieten en geënsceneerde fotografie.
Dat het museum geen kwalitatief onderscheid maakt tussen Jan Beutener en Annemarie Busschers geeft ernstig te denken. Het verschil tussen de nooit aflatende zoektocht van Philip Akkerman en de knip- en plakdecors van Jan Worst: idem. En het valt mij op hoe de schilderijen van Co Westerik elkaar afzwakken in plaats van versterken omdat hij steeds op hetzelfde beperkte klavier hamert.
Dit museum had, door realisme allereerst uit te leggen als kunst naar de waarneming, een nieuwe kwaliteitsstandaard kunnen zetten, een tegenwicht tegen alle museumcollecties met een eenzijdige nadruk op conceptualisme. Nu zelfs vakmanschap en een scherp oog voor de werkelijheid geen criteria blijken voor de MORE-collectie, is het onduidelijk wat het gaat toevoegen aan het Nederlandse museumlandschap. In deze collectie voelde ik opeens een verlangen naar een abstract doek, een vrolijke machine, een provocatie of een moment van verstilling.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *