Tentoonstelling: Oase Oranjewoud, t/m 23 september 2018 in Museum Belvédère, Heerenveen.
Museum Belvédère ziet in het gegeven dat het middenin het ‘landgoederengebied’ van Oranjewoud ligt aanleiding om een tentoonstelling samen te stellen over de natuur. Of over natuurbeleving. Of van kunstenaars ‘die de natuur eren in verschillende disciplines’. De eigen collectie moest ervoor wijken, ook om plaats te maken voor een deel van de Internationale Fotomanifestatie Noorderlicht die eveneens in het teken staat van de natuur. Foto’s en andere disciplines zijn vrijelijk gemengd maar de focus van beide presentaties – om in fotografietermen te blijven – is totaal uiteenlopend. In het Noorderlicht-gedeelte – de foto’s – wordt het begrip natuur geproblematiseerd. Het wordt ingeleid met de kop The nature of nature – De aard van de natuur – , en dat getuigt van het inzicht dat er niet zoiets bestaat als ‘de natuur’. In het vrije-kunst-gedeelte kom je een dergelijke vraagstelling nergens tegen en dat is geen oplossing. Dan gaat het thema met je aan de haal. Daar wil ik het over hebben.
Wordt hier inderdaad een eredienst voor de natuur opgevoerd? Een buitengevoel heerst er zeker niet. Nergens voel je de wind om je oren suizen, word je verblind door onverwacht helder zonlicht of trek je je kraag op tegen de kilte. Elke aansluiting bij de omgeving van kanalen, weidevelden en bos die typerend zijn voor landgoederen in deze streek, ontbreekt. Er is amper een landschap met een enigszins ruim uitzicht in de expositie, geen wolk of blauwe lucht. Nergens een mens, die ook op een andere manier geen rol lijkt te spelen in dit veld.
Toch is juist zijn of haar aanwezigheid voelbaar in elke voorstelling. Wat het werk van deze bijna vijfendertig kunstenaars bindt is de selectieve en subjectieve blik op de werkelijkheid en de behoefte er een van tijd en omgeving losgeknipte verbeelding aan te geven. Wat is natuur nog in dit land? Dat haalt zelfs de omschrijving van de dichter J.C. Bloem niet meer, het is minder nog dan een stukje bos ter grootte van een krant. Dan blijft er een bloem over, een tak, een blad of een boom, tegen een achtergrond waaraan zoveel ambacht is besteed dat je je afvraagt of dat kleine stukje natuur wel het voornaamste onderwerp is. Heeft het een betekenis op zichzelf, of was het het excuus om tot schilderen, tekenen of borduren over te gaan? Het een kan niet zonder het ander, zullen de kunstenaars als antwoord geven, en dat begrijp ik. Maar deze voorstellingen, stillevens eigenlijk, zijn zodanig door de moderne traditie van abstractie en suggestief materiaalgebruik geïnfecteerd dat het resultaat niet meer tot het realisme gerekend kan worden en evenmin tot het symbolisme. Het lost op in een sfeer die met de beleving van de natuur of zelfs de werkelijkheid als geheel nog maar weinig te maken heeft. Een droom, een schijnwerkelijkheid, kunst in de betekenis van: niet echt.
Met die omschrijving wil ik de kunstenaars helemaal niet tekort doen. Er is veel moois in de tentoonstelling, veel werk van kunstenaars die ik al lang met belangstelling volg, veel goeds ook. Maar juist door het in deze hoeveelheid bij elkaar te brengen toont het museum aan hoezeer deze manier van stukjes natuur verkunsten een middle-of-the-road opvatting is geworden in ons kunstlandschap. De selectie van vijfendertig deelnemers was met gemak aan te vullen geweest tot zeventig en dan had de tentoonstelling niet meer en ook niet minder duidelijk gemaakt.
Het is eigenlijk een mooi voorbeeld van hoe je, door geen boodschap te willen verpakken in je presentatie en je publiek alleen maar willen overladen met mooie dingen, toch iets zegt. Dat een kunstwerk geen onderwerp hoeft te hebben, dat je daar althans geen gedachten aan hoeft te wijden. Dat als het om zien gaat, de perfectie schuilt in de techniek en niet in het motief. Dat kunst en museum een schuilplaats mogen zijn voor dromers.
Ik vind die boodschap buitengewoon onbevredigend. Het is de rol van de tentoonstellingsmaker om uit te dagen, naar alle kanten. Gelijksoortige dingen verzamelen en netjes naast elkaar aan een spijker hangen is de dood in de pot. Het moet schuren en het moet wringen. Wat nou natuur? Wat denkt u zelf bij natuur? Zijn dat niet de gebieden waar industrieën hun giftig afval lozen, waar defensie een hek omheen plaatst om ze bij wijze van oefening af te raggen, waar ondernemers idyllische vakantieparken bouwen en landbeschermers steeds hogere dijken opwerpen? Komen die bloemen die op linnen zo mooi afsteken tegen de veelkleurige achtergrond, niet allemaal uit kassen? Daarmee lijk ik aan te sturen op een taboe op mooie dingen en een voorkeur voor zogenaamde kritische, geëngageerde kunst die al zoveel kunstmanifestaties in zijn greep heeft. Maar dat hoeft helemaal de conclusie niet te zijn. Waar ik naar vraag is het engagement van de kunstenaar, ook als die beweert iets met natuur te doen. Of met schoonheid. Waar zat je dan? Wat wil je ons laten zien? Word eens specifiek, wijs eens een plaats aan of een bloem of vlinder die we nog niet kennen, die we nog nooit zo gezien hebben als ze hier wordt getekend. Kijken we nu naar iets uit de realiteit of blijven we steken bij verf en krijt en mist? Wat ik zeg doet onrecht aan een aantal kunstenaars in deze tentoonstelling, maar als geheel is het een manifestatie van antirealisme in twee betekenissen van het woord: tegen de werkelijkheid en tegen een waarachtige uitbeelding daarvan.