Tentoonstelling: Positions #3, De collectie nu, Pracht und Prinzip, etc. etc., Van Abbemuseum Eindhoven.
Charles Esche is een man van weinig woorden. Hij gebruikt er misschien veel, maar zou je hem verbieden gedurende drie maanden de woorden archief, context en geschiedenis te noemen, dan vielen hij en zijn tentoonstellingsbeleid pardoes stil. Alles is voor hem een archief. Een museumcollectie is een archief. De geschiedenis van het museum is een archief. Kunstenaars putten uit archieven en het totaal van hun productie, wat we vroeger iemands ‘werk’ noemden of ‘oeuvre’, is ook weer een archief. Een tentoonstellingenreeks in het museum noemde hij Living Archive en omdat hij alleen maar in series en grote getallen denkt heeft hij ook serienamen bedacht als Plug In, De collectie nu en Positions. We zijn aanbeland bij Positions #3 en aangezien het aantal kunstenaars dat een position inneemt oeverloos is, kan de teller voorlopig rustig doortikken.
Het is al vaker opgemerkt dat deze benadering in meters, mud en kiloton ten koste gaat van de aandacht voor het individuele kunstwerk. Esche reageert op dat bezwaar in de inleiding van het boekje Play Van Abbe(een andere, inmiddels afgesloten expositiereeks): ‘Het kunstwerk zelf moet centraal staan.’, zei een museumdirecteur die meende dat wat we nu met het Van Abbemuseum en zijn collectie doen de regels van de kunst te buiten gaan. ‘Ik denk echt van niet’, heb ik geantwoord, ‘van even groot, zo [niet] groter belang is de context en wij moeten als musea mensen de kans geven om hun eigen mening te vormen.’
Zijn antwoord blinkt niet uit in logica want als de context van even groot belang is als het kunstwerk geeft hij de criticus gelijk, en als die van groter belang is, zegt hij eigenlijk dat je met een gerust hart de context van iets kunt bestuderen en de aanleiding zelf mag verwaarlozen. Wat is die context dan nog? Een lege huls, toch? Een bananenschil zonder banaan.
Helaas is de denktrant van Charles Esche van rechtstreekse invloed op de presentaties in ‘zijn’ museum. Het is onmogelijk om je ergens op te concentreren, omdat alles in veelheden wordt opgediend en elke presentatie wordt voorafgegaan en afgesloten met een ruimte die een overzicht wil bieden van het archief waaruit is geput: alle werken uit de collectie uit de jaren tachtig op thumbnail-formaat op de wand geplakt, alle videowerken die opvraagbaar zijn, een deel van het depot op zaal waaruit de bezoeker zelf een tentoonstelling mag samenstellen. Is dat laatste niet heel sympathiek? Nee, lieve mensen, dat is het niet. Het is het ‘concept’ van de schrijver die woorden beschikbaar stelt waarmee je zelf een verhaal bij elkaar kunt puzzelen, of de bakker die graan en water voor je klaarlegt waarmee je zelf een brood kunt bakken. Ik ga naar de bakker omdat hij/zij goed brood kan bakken. En als de bakker repliceert: maar ik vind het belangrijk dat de mensen de kans krijgen hun eigen brood te vormen, dan keer ik zijn/haar zaak voorgoed de rug toe en ga naar de vakman die me waar geeft voor mijn geld.
‘Wij willen in het museum de voorwaarden creëren waarin u als bezoeker en deelnemer kritisch kunt nadenken over de wereld, maar ook over wat wij doen.’, schrijft Esche. Deze bezoeker, die graag zelf zou willen bepalen of hij al dan niet ergens aan deelneemt, is de grote verliezer in het spel dat met het Van Abbe wordt gespeeld. Dit beleid is van begin tot eind ideologisch gemotiveerd en het gaat ervan uit dat kijken naar kunst zonder de gidsfunctie die het museum zich aanmeet, gevaarlijk is. ‘De waarde [van het museum, R.S.] moet worden afgemeten aan de ervaring van kunst die het museum biedt en de mogelijkheid toegang te krijgen tot kunstwerken die mensen op andere gedachten brengen en tot nieuwe ideeën en gedrag inspireren.’
Heeft het museum mij bij mijn laatste bezoek op andere gedachten gebracht? Ten dele, zeker. Ik laat de gedachten aan schilderijen van Chagall en Picasso op een psychedelisch ogend, felgekleurd behang en andere strategieën waarmee het museum de bezoekers steeds op een dwaalspoor tracht te brengen nu maar buiten beschouwing, en concentreer me op een positieve ervaring. Eén van de kunstenaars die deelnemen aan Positions #3 is Natasja Kensmil, waar ik lang bij stilgestaan heb. Er is een zaal met van het plafond afhangende tekeningen, waar een overdaad aan licht is, en een belendende zaal met zeven olieverfschilderijen waar het licht is gedempt als in een prentenkabinet. Over de omgang met licht en donker in het museum was een apart verhaal te schrijven, maar dat moet maar eens een andere keer.
In het werk van Natasja Kensmil overlappen beelden, meestal als contour in zwart getekend, elkaar in een schilderwijze die tegelijk grafisch en schilderachtig is. De verf is dik opgebracht, er is geen kleur buiten zwart, wit en alle tussentonen, het handschrift is beweeglijk. De schilderijen roepen bij eerste aanblik een gedeeltelijke herkenning op, bijvoorbeeld van een figuur of motief uit een oude prent, een stukje gotisch handschrift, een sierlijst, een donker landschap met licht uitgespaarde water- en luchtpartijen. De titels voegen er iets aan toe omdat ze verwijzen naar een middeleeuws getijdenboek, een afbeelding van Jan van Leiden die ooit als een zestiende-eeuwse Charles Esche een religieus schrikbewind voerde in Münster, of een bijbelse scène. Het museum heeft, om de context niet uit het oog te verliezen, in een vitrine een aantal prenten neergelegd die je met de geschilderde voorstellingen kunt vergelijken, al levert dat niet veel nieuws op. De kwestie is dat als Kensmil oude prenten had willen tonen in plaats van nieuwe schilderijen, zij zichzelf veel moeite had kunnen besparen.
In het Van Abbemuseum begrijpt men dit niet. De zaaltekst zegt: ‘We zien, onmiskenbaar, afbeeldingen van afschrikwekkende en historisch beladen gebeurtenissen. Met deze momenten uit de geschiedenis houdt Natasja Kensmil ons een spiegel voor.’ Dit is precies de reden waarom ik me in dat gebouw geen deelnemer voel. Ik zie niet wat ‘we’ geacht worden te zien. Ik zie geen historische gebeurtenissen maar schilderijen die stroef zijn en toegeeflijk tegelijk, die juist een actuele gebeurtenis belichamen: een nieuw beeld dat met een spiegel evenveel overeenkomst vertoont als het Requiem van Mozart met de verwachte waterstanden bij Lobith.
Het museum beweert dat in de reeks Positions ‘de stem van de kunstenaar centraal staat’. Ik zeg dat het niet zo is. Ik hoor niet de stem van Natasja Kensmil als ik lees: ‘Zij doet dit […] om ons bewust te maken dat er een traditie bestaat in (on)menselijk gedrag en dat de verontrustende tijd waarin we nu leven deel uitmaakt van deze overlevering.’ Zo wordt de kunstenaar ingekapseld in de bewustmakingsindustrie van dit museum.
Wat ‘we’ met het Van Abbemuseum doen, is gekmakend. De zaalindeling, de toelichting, de manier van inrichten, de lawine van elkaar beconcurrerende visuele indrukken, het is niet te volgen. Ik let in musea altijd op hoeveel bezoekers er zijn en hoe ze zich gedragen. Welnu, bezoekers waren er hooguit tien, wat extreem weinig is op de schaal van dit museum, en ze liepen even verdwaasd rond als ikzelf. Wat me ook verontrust is de overheersende saus van esthetiek die over zulk archiefgedachtegoed wordt uitgegoten. De meest onbenullige fotokiekjes uit oude archieven zijn op de wand gerangschikt alsof het om een eindexamenpresentatie van de grafische school ging, het meest geestdodende beschilderde frisdrankblikje staat in een vitrine te pronken alsof de tiara van de laatste tsaar is teruggevonden. Als het dan een archief moet zijn, durf je dan te beperken tot de straffe monotonie van stalen kasten en een bediende met een potlood achter het oor die kartonnen mappen tevoorschijn haalt en weer opbergt. Het is niet de verleidelijkheid van kast of medewerker die de waarde van het erfgoed bepaalt.
Je zou je niet storen aan de opstelling van Charles Esche als hij zich niet van een prestigieus instituut als dit museum had meester gemaakt om zijn loze praatjes te verkopen. Hij heeft dit podium nodig om zijn lege tekstballonnen de schijn van gewicht te geven. Hij zal het ook niet gemakkelijk opgeven. Hij kan niet meer zonder, zo min als er voor Geert Wilders een bestaan is buiten de PVV. Om zijn veilige, riant gesubsidieerde positie daar te legitimeren richt hij zich rechtstreeks tot ‘de mensen’ die hij de kans wil geven zich een eigen mening te vormen. Dezelfde mensen, waarschijnlijk, als die nog maar kort geleden de Amerikaanse presidentsverkiezingen hebben gewonnen en zich nu over het belang van hun mening geen illusies meer hoeven te maken.