Opwinding, een tentoonstelling van Rudi Fuchs. Stedelijk Museum Amsterdam, tot en met 2 oktober 2016
Bij mijn rondwandeling door de tentoonstelling Opwinding schoot me een zin te binnen die ik kort daarvoor las in de roman Ten huwelijk van John Berger: ‘Buiten de steden is hier op de vlakte elke vorm van bebouwing vierkant om een beetje tegenwicht te bieden tegen de eindeloze ruimte die alles nietig maakt.’ Het vierkant, niet als vanzelfsprekende of neutrale vorm, maar als tegenwicht. In Bergers boek is op elke pagina sprake van krachten, middelpuntvliedend, omlaag- of omhoogtrekkend, iets fysiek verplaatsend of in de verbeelding. Na één zaal bekeken te hebben, waarin zich een Mondriaan op de meest achteloze wijze boven ooghoogte verheft, wist ik: iemand probeert hier een maatsysteem in te voeren, als tegenwicht tegen de eindeloze ruimte die moderne kunst heet. Zelfs binnen de beperking tot wat Fuchs heeft verworven voor het Van Abbemuseum, het Haags Gemeentemuseum en het Stedelijk was het aantal mogelijkheden te groot, het kader te open, om tot een samenhangende tentoonstelling te leiden. Iets moet de standaard zetten en dat iets werd het vierkant. De Mondriaan, een vierkante compositie met twee lijnen die ruitvormig hangt, is het oudste werk in de expositie. Ik herinnerde mij een stukje van Rudi Fuchs achterop de NRC, niet lang voordat ik werd aangenomen als directeur van Museum De Wieger in Deurne, in 1992. ‘Oud en nieuw’ heette het, en Fuchs pleitte daarin voor het samenbrengen van oudere en nieuwe kunst in tentoonstellingen. Ik ben benieuwd – schreef Fuchs, ik parafraseer uit het hoofd – hoe die jonge tentoonstellingsmakers van nu met Mondriaan om zouden gaan.
Oud en nieuw werd een leidraad in mijn omgang met kunst, zeker in mijn eerste expositie die ik de titel Onrust gaf. Ik voelde wel aan dat moderne kunst geen evenwicht verdraagt, zelfs niet bij de schijnbaar meest harmonieuze presentatie. Er zijn teveel krachten werkzaam, zowel binnen het kunstwerk als in relatie tot de omgeving van kunst en maatschappij. Zo kwam ik uit bij Onrust, en Fuchs nu bij Opwinding. Begrijp me goed, ik ben schatplichtig aan hem, niet andersom.
Nu weten we hoe Fuchs op hoge leeftijd met Mondriaan omgaat. Er is geen hiërarchie, de expositie is een nevenschikking van gelijkwaardige werken. Het gaat – buiten Mondriaan en Schwitters – om twee generaties kunstenaars, met de nadruk op de periode tot 1982, toen Fuchs de gelegenheid kreeg een synthese van de toenmalige situatie te tonen op de Documenta. Veel bekende werken komen nu in een nieuwe context terug. Ritme en afmeting lijken bepalend te zijn geweest voor de plaatsing. Mondriaan, LeWitt en Dibbets vullen elkaar aan, Imi Knoebel (wat een sensatie om Dessau uit het Van Abbe hier terug te zien!) is de kracht die het evenwicht verstoort. Beeldrijm (Daniels en Lüpertz, Schouten en Knoebel) en contrapunt (Verhoef en Dumas) ontstaan vanzelf, moet Fuchs gedacht hebben, waardoor hij minder didactisch dan vroeger heeft ingericht en ook minder filosofisch. De referenties aan het ‘oude Europa’ en het licht van het Noorden, ze zijn aanwezig zonder dat ze zelfstandige hoofdstukken vormen. Alles kan, alles mag, die geste maakt Fuchs nu naar zijn jonge opvolgers en critici. Er spreekt een groot vertrouwen uit in de zeggingskracht van het beeld. Opwinding ontbeert elke toelichting, dat was voor de schrijver Rudi Fuchs lange tijd ondenkbaar.
Toch kwam ik minder opgewonden uit de tentoonstelling dan ik vooraf gehoopt had. Het heeft een aantal oorzaken die weinig verband houden met elkaar. Het inrichtingsplan van Walter Nikkels is goed doordacht, maar het heft niet het onpersoonlijke en maatloze op van die lelijke tentoonstellingsbak zonder daglicht. Fuchs excelleerde juist in het oude Van Abbe, het onvolprezen Gemeentemuseum en in de kabinetten van het Stedelijk, waar de architectuur de compositie ritmeert. Verder vind ik de tentoonstelling teveel een optelsom van losse bijdragen en voel ik me te weinig opgenomen in een betekenisvol verhaal. Deze opzet legt een ander manco bloot: het niveau van de gekozen werken is nogal wisselend. Juist bij zoveel vertoon van verdraagzaamheid moet de standaard heel hoog zijn. Nu begrijp ik van Toroni, Buren, Brouwn en Darboven wel waarom ze zijn opgenomen, maar in deze samenhang, met deze werken, blijft hun stem krachteloos. A.R. Penck heeft alle glans die zijn werk misschien ooit had verloren, het is niet tegen de tijd bestand. Van Immendorff is dat twijfelachtig. En Lucassen?
Verder vertrouw ik Fuchs niet wanneer hij Damien Hirst en Tracey Emin omhelst. Het klopt niet. Hij had altijd een te goed oog voor wat het bekijken waard is. Hij introduceerde Knoebel, Kirkeby, Vaitekounas, Lassnig, Nicola de Maria in Nederland, en hij verrast nu weer met twee schitterende wasschilderijen van Domenico Bianchi waarvan hij er in 1995 een voor het Stedelijk heeft gekocht.
Fuchs is niet een onwrikbare standaard gebleken in het denken over, en kijken naar moderne kunst in Nederland. Daarvoor riepen zijn beleid en persoon altijd teveel weerstand op bij mensen die in mijn ogen weliswaar tot oordelen onbevoegd zijn, maar die de publieke opinie wisten te bespelen met hun tendentieuze en rancuneuze geschreeuw. Maar er is geen reden waarom hij boven alle kritiek verheven zou moeten zijn. Net als de reputaties van de kunstwerken en kunstenaars die hij toont, is die van hem een speelbal van krachten die zijn exposities altijd spannend maken. Ik weet niet precies met welke opdracht het Stedelijk Fuchs aan het werk heeft gezet, en de oude meester is koppig dus misschien is dit precies zoals hij het heeft gewild. Wat mij betreft had de vraag niet moeten luiden: kijk nog een keer terug op je loopbaan. Dat is een buitengewoon goed gedocumenteerde geschiedenis, vol onherhaalbare hoogtepunten. Maar: voel je niet gebonden aan wat ooit heeft plaatsgevonden of iemand vindt. Wees onze gids in de eindeloze ruimte en verras ons nog eenmaal.