Kunst van het geestesoog
We zijn al twee uur met elkaar in gesprek als Margriet Kemper zegt: ‘Eigenlijk is een boek het volmaakte kunstwerk. Het geeft zich niet direct bloot, zoals een schilderij of ander visueel beeld wel doet. Je moet het openslaan. Het heeft geen zin naar de pagina’s te staren, die zien er allemaal eender uit. Als het je boeit neemt het je mee van begin tot eind. Het bestaat in een oplage van honderden of duizenden exemplaren, en voor het overleven, de kans op herontdekking, is het voldoende wanneer er één exemplaar blijft bestaan. Vergelijk dat met een kunstwerk waarvoor je alleen je ogen open hoeft te doen, dat daardoor even gemakkelijk wordt opgehemeld als verguisd, en voortdurend zorg nodig heeft om de maker zelfs maar te overleven.’
Voor iemand die is opgeleid en altijd heeft gewerkt als kunstenaar verstaat zij in ieder geval de kunst van het relativeren. In de bestanden van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie komt ze voor als beeldhouwer, schilder en docent aan AKV ׀ St. Joost in ’s-Hertogenbosch. En als uitgever. Met het uitgeven van boeken, wat ze gedurende een aantal jaren deed met haar man onder de naam Pels & Kemper, is ze gestopt. Er was een wanverhouding tussen inspanning en resultaat, financieel en qua respons. En of ze nog kunstenaar is, meldt ze al direct bij het maken van onze afspraak, weet ze eigenlijk niet zeker.
Ooit stond vast dat ze kunstenaar wilde worden. Ze was vijfentwintig en, zegt ze nu, al mislukt als onderwijzeres. Ze woonde in het noorden van het land en de keuze viel op academie Minerva in Groningen. Ze leerde er het handwerk in allerlei technieken waar ze toen het nut amper van inzag. Later was ze blij dat ze zoveel kon. Er was te weinig input en uitdaging en na drie jaar schreef ze zich in aan de toen Koninklijke Academie in Den Bosch. Daar voelde ze zich beter thuis. Ze bewoonde er, met een partner die ook kunstenaar was, een ruimte die diende als atelier waar ook plaats was voor een boekenkast, een bad, een bed, een tafel en een paar stoelen. Ze schreef er later over: ‘Ook hier was voelbaar de genius loci, die ik zou omschrijven als een zeker toevluchtsoord, een vlucht in de kunst, de literatuur en de filosofie. Hier was de kunst er een van het oog en van de geest, of nog beter van het geestesoog.’
Inmiddels liep ze, een Indisch meisje grootgebracht in een omgeving zonder kunst of boeken, met een diploma op zak, wat onvoorziene gevolgen had. Ze steeg in de achting van haar familie, om het deftig te zeggen. Een broer durfde haar nog amper aan te spreken, vader was trots dat zij er haar brood mee verdiende. Haar moeder volgde alles wat ze deed op de voet omdat ze het wilde begrijpen. Wilde ze begrijpen wat je maakte, vraag ik, of hoopte ze jou beter te leren kennen? Het zal een combinatie van beide zijn geweest. Het was geen eenvoudige opgave, want de kunst van het geestesoog (samenzwerend met de geest van de jaren tachtig) dreef Kemper op onbekende paden. ‘De kunst wilde uitbreken uit een zeker gevoeld isolement’, schreef ze in een terugblik. Ze kwam in aanraking met nieuwe vormen van kunst, van performance tot time based arts, site specific art en interventionalisme. Voorbij was de tijd van zagen en schuren, het ritselen en bestrijken van papier en het uitgummen van potloodlijnen.
In die enerverende tijd moet de basis zijn gelegd voor de open houding die nodig is om zelf les te kunnen geven. Negen jaar na haar afstuderen in Den Bosch keerde ze er terug als docent. Ben je dezelfde persoon als je lesgeeft als wanneer je aan het werk bent in je atelier, en als je jezelf ’s morgens in de spiegel aankijkt?, vraag ik. Van academiedocenten wordt verwacht dat zij naast dit werk ook hun eigen kunstenaarschap onderhouden. De praktijk van het maken, presenteren en verkopen van kunst mag hen niet vreemd zijn. Margriet Kemper herinnert zich dat ze haar positie aan de academie aanvankelijk gescheiden wilde houden van wat ze erbuiten deed. Later liet ze het samenkomen uit het besef dat ze de eisen die ze aan zichzelf stelde, ook aan studenten moest voorhouden en omdat voor haar kunst en leven meer en meer vermengd raakten. ‘Ik was niet zo goed met dromerige meisjes, beter met lastige types.’
Waar zie je je werk op de schaal van ambachtelijk naar conceptueel, wilde ik weten. Daar heeft ze een antwoord op. Minerva was haar te ambachtelijk, de academie in ’s-Hertogenbosch bracht dat meer in balans. In de jaren daarna liet ze zich meevoeren op de golven van de tijd, beproefde veel en realiseerde zich op een kwaad moment hoe fijn het eigenlijk is om met eigen handen iets moois te kunnen maken. ‘Weten waar je plaats is in dit universum, aan de wereld der dingen werkelijk mooie dingen toevoegen, eenvoudig en oprecht.’ Ze werd begin jaren ’90 gevraagd voor Lokaal 01 in Breda een serie lezingen te houden en ze merkte hoe het schrijven en spreken haar afging. Schrijven kan ze, dat staat vast. Dus wil ik weten of ze ooit het gevoel heeft gehad dat ze een roeping als schrijver heeft gemist. Zo is het niet, een hybride vorm van schrijven past haar beter dan het klassieke schrijverschap.
Terugkijkend blijken zoveel factoren haar loopbaan beïnvloed te hebben dat een grillig spoor door de tijd is ontstaan. In de jaren tachtig nam ze deel aan tentoonstellingen, een decennium later was er een periode waarin ze het kunst maken resoluut onderbrak. Daarna werd ze meer bekend om de kunstwerken die ze plaatste in de openbare ruimte en om haar deelname aan manifestaties in het landschap. Ze combineerde elementen uit de natuur, taal en object, met de bedoeling iets toe te voegen aan een plaats dat je betekenisvol zou kunnen noemen. Ze was in 2011 betrokken bij de organisatie van Landkunst in het centrale deel van Brabant dat Het Groene Woud wordt genoemd.
In die periode nam ze afscheid van de academie en moest ze opnieuw haar verhouding tot de (hedendaagse) kunst bepalen. Een tijd van reflectie brak aan die niet gemakkelijk was. Ze verdiepte zich in het taoïsme, wat de gehechtheid aan stoffelijke zaken er niet groter op maakte. Zo kwam ze op het punt waar een mens zich afvraagt of zij nog steeds kunstenaar is. Zou het kunnen dat die vraag inmiddels minder belangrijk is?, vraag ik. Je hebt geen etiket meer nodig. Je bent jezelf geworden, een vat vol ervaringen dat overloopt van vragen die nooit sluitend beantwoord zullen worden.
Margriet Kemper doet niet niets. Met HW Werther maakte ze vanaf 2015 de La&Mo teachings, een lange reeks How to-filmpjes op Youtube. How to embrace singularity. How to evoke absence. How to face exclusion. Met Mieke van Schaijk, later met HW Werther, begon ze in 1999 aan een reeks SOON-albums, postzegelalbums met kleine tekeningen. Voor zichzelf startte ze op Facebook De Djokjase kast, een verzameling van honderd voorwerpen die een rol hebben gespeeld in haar leven, die ze een plaats geeft door ze te beschrijven. Levert dat een museum op, zoals Orhan Pamuk ooit een Museum van de onschuld samenstelde uit dingen en foto’s uit zijn leven? Nee, zegt zij, want na het beschrijven zouden mijn voorwerpen niet koste wat het kost bewaard hoeven te blijven. De Djokjase kast zal uiteindelijk bestaan uit woorden, gedachten, associaties.
Ik kwam haar begin dit jaar (opnieuw) op het spoor doordat ik in De Ketelfactory in Schiedam haar collectie patroonkaarten zag, wit karton op ansichtformaat, door haar betekend met kleurrijke patronen. Ze heeft er een jaar obsessief aan gewerkt, als een miniaturist uit een andere tijd en cultuur. De vierhonderd kaarten zijn het resultaat van een misschien zinloos handelen, dat wil zeggen van geconcentreerd werken om het werken en verzamelen zelf. Ik mag ze mooi vinden, veel zijn ook mislukt tijdens het tekenen, maar ze zijn allereerst een opdracht aan zichzelf. In die betekenis zijn ze ernstig te nemen, want zo kijkt zij naar leven en werken: als iets om serieus te nemen, om de hoogste maatstaven bij aan te leggen, als een weg naar zelfverwerkelijking. Als daar dingen uit voortkomen die je kunst wil noemen is dat prima – voor dit moment. Het is een vorm van vasthouden met de bereidheid uiteindelijk los te laten, een vorm van geven zonder er iets voor terug te verwachten. Voor roem en geld doet ze het niet en haar nalatenschap in materiële zin mag ophouden te bestaan.
Zij kan schrijven, zei ik al, en gelukkig doet ze dat nog steeds. Haar blog heet devosopmaandag, ze publiceert er elke week een korte beschouwing die gaat over boeken, kunst en het leven zelf. Nog maar pas meldde ze de aanschaf van het boek Revolusi van David van Reybrouck. Het gaat over de geschiedenis van ‘onze’ voormalige kolonie in de Oost die het leven van haar ouders heeft getekend. Een van de lessen van het taoïsme, zegt zij, is het niet oordelen. De dingen laten gebeuren zonder in te grijpen. Toch ben ik nieuwsgierig naar je oordeel over dit boek, zeg ik. Dat komt, zegt zij. Ik heb het boek in huis, maar het is nog dicht. Zo, dichtgeslagen op tafel, is het een ondoordringbaar object, een groot compliment voor de vormgever. Het openslaan moet een daad zijn.