Tegeltableau van Guido Lippens in het Groot Atelier bij Museum De Wieger, Deurne. Sinds 2003 permanent aanwezig, vanaf 2005 permanent onzichtbaar.

Op 17 december 2024 schreef ik het volgende bericht aan de huidige directeur van Museum De Wieger in Deurne, Katjuscha Otte:
“Beste Katjuscha,
Nog maar pas kreeg ik foto’s onder ogen van kinderen die, gewoon te midden van museumbezoekers in De Wieger, verdiept waren in het tekenen. Een betere manier om thuis te raken in het museum kan ik niet bedenken. Ik kon niet goed zien wat op dat moment hun inspiratiebronnen waren, maar goed beschouwd maakt dat niet veel verschil. Daar zijn, kijken en tekenen, dat is wat je met kunsteducatie hoopt te bereiken.
De plek waar deze kinderen zich bevonden herken ik omdat ik zelf lange tijd in dit museum heb gewerkt. Het gaat om het groot atelier, in Wiegersma’s tijd gebouwd als paardenstal en in de jaren vijftig van de twintigste eeuw verbouwd tot atelierruimte om er het enorme altaarstuk te kunnen maken dat zich nu in de Willibrorduskerk in Deurne bevindt. Bij mijn aantreden in De Wieger, in 1992, trof ik dit bijgebouw aan als verwaarloosde opslagruimte, onbereikbaar en onbruikbaar voor museale doeleinden. Ik heb de zaal enkele malen opengesteld voor kunstenaars die er een installatie wilden opbouwen. Bij één van die gelegenheden, toen René de Man er aan het werk was, ontstond er brand in de kap. Met het verzekeringsgeld als startpunt is jaren later de renovatie van klein en groot atelier aangepakt, waarbij de beide gebouwen met elkaar werden verbonden en de mogelijkheid ontstond om ook de tuin voor het publiek open te stellen.
Wat is de reden om deze geschiedenis – die je waarschijnlijk kent – op te rakelen? Ik ben misschien de enige, of een van de weinigen, die op de bovengenoemde foto’s iets mist dat zich daar al twintig jaar bevindt. Karakteristiek voor het huis De Wieger zijn de decoraties die er in de loop van de tijd door verschillende kunstenaars zijn aangebracht. Reliëfs, wandschilderingen, glas-in-loodramen, sluitsteentjes en opschriften vormen een reeks van kleine verrassingen. Ze zijn decoratie en historisch document tegelijkertijd. Toen de verbinding tussen klein en groot atelier werd gebouwd, kon daar een glasmozaïek van Pieter Wiegersma worden herplaatst dat door afbraak van de garage waarvoor het was ontworpen dakloos dreigde te worden.
Het groot atelier was tot dan toe de enige ruimte in het museum die ongedecoreerd bleef. Om de traditie in ere te houden zonder quasi-historische kitsch in huis te halen, heb ik destijds gezocht naar een kunsttoepassing die eigentijds was, bescheiden van uitstraling, verrassend in vormentaal en niet hinderlijk voor het gebruik van het groot atelier als expositie- en ceremonieruimte. Guido Lippens kreeg de opdracht voor een tegeltableau op de haardpartij en de penanten van het gebouw. Lippens koos twaalf motieven die ook in zijn vrije werk een rol spelen. Een wiel, een druppelvorm, een dominosteen, een mattenkloppertje en andere, moeilijker te benoemen vormen. Gestileerde volkskunst, want alle motieven zijn gevonden in een alledaagse omgeving.
Om redenen die ik nooit heb kunnen achterhalen is door Frank Lubbers, enkele jaren na mijn vertrek, deze versiering weggewerkt achter witte panelen. De argeloze beschouwer kan denken dat het tegelpatroon toch storender was gebleken dan ten tijde van de plaatsing werd gehoopt. Ik heb het vermoeden dat er andere, meer persoonlijke beweegredenen zijn geweest voor deze daad van iconoclasme. Lubbers kende Guido Lippens en diens werk heel goed vanuit zijn werkzaamheden bij het Van Abbe Museum. Wat er tussen hen speelde is mij niet bekend. Zeker is dat Lubbers de kunstenaar niet heeft ingelicht over het wegwerken van zijn kunsttoepassing. Het maakt ook niet veel meer uit.
De reden waarom ik er nu op terugkom is mijn verbazing over het feit dat de opvolgers van Frank Lubbers deze ingreep hebben bestendigd. Al twintig jaar wordt daar een kunstwerk aan het oog onttrokken alsof het om beelden gaat die schadelijk zijn voor het geestelijk welbevinden van de bezoekers. Ik ken weinig (of eigenlijk geen) voorbeelden van zo’n gebrek aan respect voor het werk van een kunstenaar en van eerder gevoerd beleid in het museum. Guido Lippens heeft eerder meegemaakt dat een ruimtelijk werk ontworpen voor de openbare ruimte werd vernietigd, maar daar ging het om een omvangrijk project op een plein, dat niet herplaatsbaar was. Dat een museum zijn werk, nota bene in opdracht vervaardigd en geplaatst, permanent verborgen houdt, vind ik heel vreemd.
Deze brief is niet bedoeld als verwijt aan wie dan ook. Ik stel een vraag: zijn de redenen om dit werk af te dekken nog geldig (als ze dat al ooit geweest zijn), en is het denkbaar dat de tegelmotieven weer wat vrolijkheid mogen veroorzaken in deze donkere tijden? Zou ik, als degene die het aankaart, en Guido Lippens als de persoon die het overkomt, hierop een antwoord mogen krijgen?”
Katjuscha Otte antwoordde mij op 6 januari van dit jaar:
“Beste Rob,
Dank voor je uitgebreide bericht. De tegeltjes zijn me bekend. We houden ze ‘verborgen’ omdat we de kunstenaars die exposeren in het Groot Atelier de ruimte willen geven. Niet fijn voor hen als daar ook werk van iemand anders te zien is. Maar wie weet komt er ooit een moment waarop we ze weer kunnen laten zien.”
Daarop schreef ik terug op 20 januari:
“Beste Katjuscha,
Dank voor je antwoord op mijn brief van 17 december 2024. Ik vind het jammer dat je zo kort van stof bent omdat ik je iets in overweging wilde geven. Dat lijkt me vooralsnog niet gelukt.
Ik zou je antwoord kunnen begrijpen als de musea nog zwoeren bij de opvatting dat de white cube de minst besmette, en daarom ideale, omgeving is om het werk van kunstenaars te laten zien. Gelukkig hebben de meeste kunstinstellingen er afstand van genomen. Museum De Wieger is trouwens een mooi voorbeeld van een museum dat die overtuiging nooit heeft aangehangen. Het is door Benno Premsela ooit geschikt gemaakt als tentoonstellingslocatie met behoud van veel huiselijke en historische details. Ook bij die benadering van een halve eeuw geleden is het niet gebleven. Ik heb een aantal exposities gezien die onder jouw regie zijn gemaakt, waarbij de wanden felle kleuren hadden (misschien nog steeds hebben?), uiteenlopend van pimpelpaars tot kerriegeel. Wat de kunstenaars van wie het werk daar is geëxposeerd daarvan vonden is mij niet bekend, maar wij als tentoonstellingsmakers nemen die vrijheid omdat een tentoonstelling een nieuwe context is voor bestaande kunst. Een context die eigen eisen stelt aan samenhang, concentratie en kijkplezier.
Guido Lippens is een kunstenaar die het juist op dat vlak heel bont heeft gemaakt. Ik bedoel dat niet denigrerend, integendeel, je mag dat letterlijk nemen. In Museum Jan Cunen richtte hij ooit een zaal in met gordijnen in sterke kleuren rondom de schilderijen. In de Pronkkamer in Uden bouwde hij later in een saaie ruimte een honingraatstructuur van wanden die ook allemaal van een kleuren- en strepenpatroon waren voorzien, waar zijn eigen schilderijen mee moesten concurreren. In het Stedelijk Museum in Amsterdam mocht hij ooit een zaal inrichten met schilderijen uit de museumcollectie. Hij koos onder meer voor Jean Brusselmans en Picasso. Hun werk hield moeiteloos stand in deze drukke en ook feestelijke omgeving.

Pronkkamer, Uden 2004
Je zult zeggen dat de manier van inrichten van Guido Lippens moeilijk tot de standaard kan worden verklaard, omdat uit zijn werk al bij voorbaat blijkt hoezeer hij kunst en decoratie als twee elkaar aanvullende disciplines beschouwt. Ook hij zou moeten begrijpen dat andere kunstenaars liever de stilte, de rust en een zeker isolement opzoeken om hun werk volledig tot zijn recht te laten komen. Dat is ook zo. De tegels in het Groot Atelier konden in hun decoratieve karakter haast niet bescheidener zijn. Ze hebben feitelijk geen kleur en ze laten alle wandvlakken ongemoeid.
We kunnen de discussie die ik heb aangezwengeld terugbrengen tot de vraag of de aanwezigheid van dit tegeltableau wel of niet fijn is, in jouw formulering. Niet fijn, zeg jij. Toch wel, zeg ik, niemand zal er last van hebben en ze voegen iets toe aan de beleving van de ruimte. De moeilijkheid is nu dat van geen van onze uitspraken het gelijk of ongelijk valt aan te tonen. Jij zegt te spreken namens de kunstenaars die in het Groot Atelier exposeren, maar niemand heeft de tegels ooit kunnen zien. Ik vraag me dan ook af waarop je je conclusie baseert.
Als het belang van de kunstenaars in deze kwestie werkelijk voorop staat (daar valt iets voor te zeggen), dan zou het belang van Guido Lippens er ook in betrokken moeten worden. Lippens is toch ook een kunstenaar die met zijn werk aanwezig is in het Groot Atelier? Hij exposeert er niet en heeft niet de bedoeling anderen daarbij te hinderen, maar zijn werk is wel in opdracht tot stand gekomen. En, niet om flauw te doen, maar zijn tegels zijn niet verborgen tussen aanhalingstekens zoals jij schrijft, maar gewoon verborgen, als in: onzichtbaar gemaakt. Eufemistisch taalgebruik helpt het gesprek niet verder. Bij een belangenafweging gaat het dus om een reëel bestaande kunstenaar die op grond van een opdrachtsituatie reële verwachtingen mag hebben over de zichtbaarheid van zijn werk, en de wisselende kunstenaars van wie jij aanneemt dat zij er aanstoot aan zouden nemen.
Ik hoop dat je er nog eens over na wilt denken. Dit gaat ergens over en de zaak is te belangrijk om achteloos terzijde kunnen schuiven. Een verre voorganger van jou heeft twintig jaar geleden een ingreep gepleegd die ook toen al moeilijk te rechtvaardigen was. Jij hebt aan hem, noch aan mij, verantwoording af te leggen, je bent helemaal vrij om te handelen zoals je juist lijkt. Wie wel recht hebben op een serieuze afweging zijn de kunstenaar Guido Lippens, en het publiek waarvoor het museum werkt.”
En toen bleef het stil. Los van de zaak van de uit het zicht verdwenen tegels maak ik mij zorgen over de Nederlandse musea, meer in het bijzonder de mensen die er werken die verveeld hun schouders ophalen wanneer een buitenstaander iets aankaart dat hen aangaat. Zijn onze met belastinggeld gefinancierde musea niet ook de hoeders van het culturele debat?