Het Boerenoorlogpanorama van Werner Tübke, permanent te bezoeken in Bad Frankenhausen (Duitsland).
Bad Frankenhausen is een vergeten stip op de kaart van Europa. Dat was het ook vijftig jaar geleden, toen de regering van de DDR besloot dat juist daar een monument moest komen ter herinnering aan de Boerenoorlog die 450 jaar eerder op de omringende, zacht glooiende heuvels tot een ontlading kwam. Lokale historici noemen de bodem daar nog altijd doordrenkt met bloed. De opstand tegen het feodale gezag onder aanvoering van de prediker Thomas Müntzer gold als de eerste burgerrevolutie. Het herdenkingsteken kreeg de vorm van een geschilderd panorama in een speciaal hiervoor op te richten gebouw. Werner Tübke, die groot aanzien genoot bij het Oost-Duitse regime, werd in een reeks sessies samengebracht met geschiedkundigen en vertegenwoordigers van de staat, om daarna een ontwerp uit te werken voor een Rundbild, een cilindrische schildering van veertien meter hoog en honderddrieëntwintig meter lengte. Tübke moest er zijn betrekking als directeur van de kunstacademie in Leipzig voor opgeven. Hij zou er alles bij elkaar zo’n twaalf jaar aan werken en veel in de buurt van het strijdtoneel verblijven. Frankenhausen zelf vond hij een vervelend, karakterloos dorp. ‘Mit diesem Ort habe ich nichts zu tun’, schreef hij in een terugblik.
Het heldendom van hun verre voorouders zag Tübke niet terug bij de latere generaties die hij langsame Typen noemde. Hij had over de hele linie niet veel op met helden, noch met de verheerlijking van oorlog. De opstand kwam deels voort uit economische achterstelling van de burgers, maar twisten over godsdienst en vrijheid van denken en spreken speelden evenzeer een rol. De dappere opstandelingen moesten al snel het onderspit delven. Revolutionair Thomas Müntzer werd gevangengenomen en op 27 mei 1525 voor het oog van het volk terechtgesteld.
Geschiedenis is nooit vrij van ideologie, onder het ‘democratische’ regime van de DDR nog veel minder dan elders. Tübke kon zich achteraf niet veel herinneren van wat de deskundigen hem wilden bijbrengen. Zij hadden makkelijk praten. Zijn probleem was niet allereerst de inhoud, maar de vorm. Nadat hij had besloten het tafereel als een tijdsbeeld op te vatten, ging het maken van een model op een schaal van 1:10 hem opeens heel gemakkelijk af. ‘Ik zag steeds, ja werkelijk, op het lege doek een voortekening, zelfs in kleur, die ik slechts over hoefde te trekken en in te vullen.’ Na goedkeuring van de autoriteiten kon hij aan de slag met het werk op groot formaat. En ook dat vlotte zonder grote moeilijkheden.
‘Dat was ik niet!’, schreef Tübke in 1988. ‘Die voorstelling heb ik niet geschilderd. In mijn plaats moet het iets geestelijks zijn geweest, een brandpunt van de cultuurgeschiedenis, maar wel met ziel en liefde.’ Bij deze inblazing heeft hij ook geen moment na hoeven denken, wel het allerlaatst aan de Boerenoorlog. ‘Ik heb armen, benen, koppen, rotsen geschilderd, verder niets.’ Het geloof bood hem evenmin houvast, want hij geloofde nergens in. ‘Een goddeloze heeft dus deze voorstelling geschilderd die hopelijk wel stichtelijk is, misschien deze of gene tot rust laat komen, in slaap sust, zichzelf laat vergeten. Een narcoticum. Wie heeft dat niet nodig?’
De schilder maakt hier een verbinding tussen de staat van halfbewustzijn waarin hij de compositie heeft geschilderd en het rustgevende effect dat hij ervan verwacht. Dat is opmerkelijk. De uitvinding van het panorama rond 1820 (Auke van der Woud wijdt er een hoofdstuk aan in zijn boek De nieuwe mens) was een vernieuwing die tot grote opwinding leidde onder het kunstminnende publiek. Waar hij ook keek werd de bezoeker opgenomen in een zeeslag of een strijdtoneel op het land, want oorlog was het favoriete onderwerp van deze attracties. Het panorama van Frankenhausen staat in een oude traditie, een formule bovendien die zichzelf overleefd leek te hebben. Van de negentiende-eeuwse voorbeelden zijn er wereldwijd nog slechts enkele bewaard. Door de statische wijze waarop het wapengekletter werd vastgelegd verloren bezoekers snel hun belangstelling. ‘Het publiek van 1880 kwam niet voor een geschiedenisles, maar voor een indrukwekkende kijkervaring’, schrijft Van der Woud over het panorama aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam.
Precies op dit punt kun je vaststellen welke prestatie Werner Tübke heeft geleverd. Zijn schildering was bedoeld als een geschiedenisles maar mondde uit in een indrukwekkende kijkervaring die nooit gaat vervelen. In zijn compositie draait het niet primair om een strijd die ooit, ergens heeft plaatsgevonden, maar om het drama van het menselijk bedrijf. Die verbreding van het thema maakt het jaar 1525 tot een brandpunt van alle tijden, waarin seizoenen, aardse en hemelse landschappen, bijbelse taferelen, volksverhalen en actuele wetenschappelijke en humanistische inzichten samenkomen. Dat alles is geplaatst in een denkbeeldig landschap dat geloofwaardig in oplopende terrassen is opgedeeld, waarover zich duizenden figuren bewegen en waarin de hele kunstgeschiedenis wordt gereflecteerd.
Wie vanuit de duisternis onder de grote zaal de trappen beklimt, bevindt zich opeens te midden van een hallucinerende veelheid van details in felle kleuraccenten. Een kolkende massa, niet alleen van armen, benen, koppen en rotsen, ook van water, land, vuur, sneeuw, regenboog en aureool, van vaandels, gewaden, werktuigen, karren, gebouwen, folterwerktuigen en drukkerswerkplaatsen. De manier waarop de figuren in het landschap zijn geplaatst doet in onze tijd onvermijdelijk aan stripverhalen denken maar gaat in werkelijkheid terug op voorstellingen van Jeroen Bosch en Pieter Bruegel en op de vele geïllustreerde pamfletten die in de zestiende eeuw massaal werden verspreid. Hoe meer je inzoomt op details, hoe sterker het opvalt hoe grafisch de wijze van afbeelden is en hoe slim er is gewerkt met figuren in grisaille om te voorkomen dat de menigte in een niet te ontwarren kleurensoep zou eindigen.
De kijker kan ervoor kiezen de totaalindruk als een film aan zich voorbij te laten trekken, of zich te concentreren op de vele verhalen die worden verbeeld. Het plateau waarop die zich bevindt is niet op halve hoogte gebracht zoals bijvoorbeeld in Panorama Mesdag wel het geval is. Om het omhoog kijken te vergemakkelijken staan er comfortabele zitbanken. In slaap vallen is hier uitgesloten, maar Tübke heeft goed voorvoeld dat deze theatrale ervaring een bedwelmend effect heeft. ‘Ich war in der Gnade’, zei hij zelf over de staat waarin de compositie hem werd ingefluisterd. In die staat laat hij de ontvankelijke kijker ook achter.
Het tijdsgewricht speelde intussen een wreed spel met dit gedenkteken. Al in 1979 had de maker genoteerd: ‘De vroegburgerlijke revolutie interesseert mij ook als een periode van kentering waarin alles in beweging is gekomen. Dat is voor mij geen verleden tijd.’ Zijn gelijk werd bewezen, een half jaar na de onthulling toen de muur tussen oost en west viel. Die omwenteling degradeerde zijn panorama van staatskunst tot een curiositeit, ergens onvindbaar op het onderontwikkelde platteland. Daar, op die vergeten stip, moet men het zoeken, en ik zou iedereen onderweg naar Berlijn, Leipzig of Dresden, of gewoon verlangend naar een heilzaam narcoticum, aanraden dat te doen.
De dagboekfragmenten, schetsen en notities van Werner Tübke zijn verzameld in het boek Werner Tübke, Mein Herz empfindet optisch, Wallstein Verlag, Göttingen 2017.