Blaakt of noot?

Tentoonstelling: Naakt of bloot? Het vrouwelijk naakt in de Nederlandse schilderkunst 1875-1925, en Het vrouwelijk naakt in de hedendaagse kunst, t/m 19 mei 2019 in Museum Jan Cunen, Oss

Peter Martinus Dillen, Liggend vrouwelijk naakt, 1918

Het zal slechts een enkele bezoeker van de tentoonstelling Naakt of bloot? overkomen:  telkens die kleine schok van herkenning als hij weer een doek tegenkomt dat indertijd, in 1992, ook figureerde in Het naakt in de Nederlandse schilderkunst van de twintigste eeuw. De Lena van Suze Robertson uit Dordrecht, het in de lakens verdrinkende meisje van Breitner uit Utrecht, het model dat haar haren verschikt voor de spiegel, ook al van Breitner. Het zijn vonkjes die overspringen. Zou het mogelijk zijn dat hier een reprise plaatsvindt op basis van grofweg hetzelfde beeld van de periode 1890 tot 1925, aangevuld met hedendaags werk dat in 1992 zo moeilijk te vinden was?

Niet alles tegelijk. Ten eerste: het overkwam mij en mijn reisgenoot Paul van Dongen, met wie ik destijds die expositie in Museum De Wieger had samengesteld. Wij zagen overeenkomsten, ook in de keuze van andere kunstenaars zoals Jan Sluijters, Isaac Israels, Leo Gestel, Jan Wiegers, en wij geloofden onze ogen niet bij het zien van een liggend naakt van Peter Martinus Dillen. Waarom kenden wij deze schilder en vooral dit doek niet? Dillen schilderde in 1918 een slapend model, neergevleid op perzische kleden en omgeven met gedecoreerde gordijnstoffen, alsof hij haar in een oosters boudoir had aangetroffen.  Een heerlijk anachronistische voorstelling van deze tijdgenoot van Wiegers (Dillen leefde van 1890 tot 1985).

Dan de tweede vraag: kan de expositie in Oss worden gezien als een actualisering van Deurne 1992? Daar zou wel veel goede wil bij komen kijken. De selectie van kunstenaars uit de vooroorlogse periode is veel beperkter en de kwaliteitstoets ligt in Oss veel lager, waardoor onbeholpen naakten van Jan Sluijters, waarin de anatomie lachwekkend geweld wordt aangedaan, hier probleemloos zijn toegelaten. Ja, er is nog een doek dat ik indertijd wel had willen tonen, een meisjestors van Lizzy Ansingh. Een gezichtje blozend als een appel en mooie ronde lichaamsvormen, met precieze aandacht geschilderd. Maar er zijn andere redenen waarom de vergelijking niet opgaat. En begrijp me goed, onze tentoonstelling Het naakt… hoeft voor niemand een ijkpunt te zijn. Ik durf niet te zeggen of de overeenkomsten met Naakt of bloot op toeval dan wel ontlening berusten. Het maakt niet veel uit.

De tentoonstelling in Oss gaat uitsluitend over vrouwelijk naakt. Het is een dubbeltentoonstelling waarin twee tijdvakken aan elkaar worden gespiegeld: de periode 1875 tot 1925, en hedendaags werk van negen kunstenaars. En er wordt een vraag gesteld: Naakt of bloot? Dat die vraag niets behelst wordt al snel duidelijk. Bloot is zonder kleren aan en schaamtevol, en naakt is natuurlijk of artistiek, maar iedereen mag het anders zien.  Het museum wil vooral ‘ruimte geven voor opinie en debat’. Dat is mooi, maar waar gaan we het over hebben? ‘Naakt of bloot: wat is voor jou het verschil en waar trek jij de grens?’ Wat dit met de geëxposeerde kunst te maken heeft, we komen er niet achter. Het is vrijblijvendheid troef. Het museum wil ‘bloot simpelweg zichtbaar maken … en zo een positieve bijdrage leveren aan het beeld van het naakt.’ Of andersom. U zegt het maar.

In het historische deel wordt de stelling geponeerd dat het naakt in de late negentiende eeuw in Nederland niet erg populair was. Populair bij wie? Verspreid over het land waren tekenscholen en kunstenaarsverenigingen waar naar naaktmodel werd getekend. Op de Rijksacademie was het schilderen van naakten vanaf 1870 dagelijkse praktijk. Het doel was niet uitsluitend het naakt als genre populariteit te bezorgen, maar de aankomende kunstenaars de hoogste moeilijkheidsgraad van het tekenen naar de natuur voor te schotelen. Op schilderijen moest zo’n naakt liefst een bijbelse of mythologische figuur voorstellen, maar Breitner was bepaald niet de eerste die ‘doodgewone blote meiden’ ging afbeelden. Wel waren zijn modellen meestal ook doodgewoon in de zin van afkomst en maatschappelijke status. Hij plukte ze van de straat en hun huid hoefde geen matzijden glans te vertonen. Met preutsheid had het hele onderwerp amper iets te maken. De wereld van kunstenaars en kunstkopers was klein, de doeken kwamen ternauwernood in de openbaarheid.

Dat mannelijke kunstenaars een voorkeur hadden voor het ‘ongeziene naakt’, zoals in Oss wordt verondersteld, lijkt mij kletskoek.  Ongezien moet hier worden begrepen als betrapt of bespied. Het model in kwestie kijkt niet de kunstenaar of de beschouwer aan, maar speelt dat zij slaapt of opgaat in haar dagelijkse beslommeringen. Deze vorm van toneel was gedurende vele eeuwen juist de norm in de kunst. Het model dat zich rechtstreeks tot het publiek richt is een negentiende-eeuwse uitvinding die veel van het illusionisme heeft weggenomen dat zo lang de kracht van de kunst was. De suggestie dat kunstenaars voor een rollenspel kozen om een voyeuristische – en vanzelfsprekend mannelijke – blik te introduceren, is een vertekening van de geschiedenis op basis van hedendaagse vooroordelen. De schilder was, behalve regisseur van de voorstelling, ook de kijker en de maker. Zonder zijn of haar blik, en vooral zijn of haar verbeelding, hadden we nu met lege handen gestaan.   

In het tweede deel van de tentoonstelling gaat het veel vaker over de mannelijke blik, vooral bij het werk van vrouwelijke kunstenaars. Het merkwaardige is dat bij vergelijking van de foto’s van Viviane Sassen, Carla van de Puttelaar, Isabelle Wenzel en Charissa van Dijk met hun voorgangers van een eeuw eerder, de positie van het model er bepaald niet op vooruit is gegaan. Hoe vrouwelijk hun blik ook moge wezen, van doodgewone blote meiden is allang geen sprake meer. Voor hun werk komen enkel mooie vrouwen als lichaamsvorm in beeld. Als sculptuur, zegt Wenzel. Als gemanipuleerde, onmogelijk knoop van ledematen bij Viviane Sassen. Als zorgvuldig belichte huid bij Van de Puttelaar. Als tepel, of een optelsom van tepels, bij Van Dijk. Zij heeft wel de vreemdste opvatting van naakt of bloot: een vrouwenborst mag gezien worden, een tepel niet, voor haar een reden om foto’s van tepels af te drukken op textiel of ze na te maken in borduurwerk. ‘Ik ben van mening dat je als vrouw zelf de keuze mag maken of je je tepel laat zien of niet’, zegt zij. Kijk eens aan. Dat is nog eens een mening. Als dit is wat vrouwen bij te dragen hebben, laten we dan de hele discussie over de positie van vrouwen in de kunst van nu vergeten. Het gemakzuchtig wijzen op de male gaze en het claimen van een bijzondere, want afwijkende, corrigerende, niet disciplinerende kijk op het vrouwelijk lichaam, heeft ons geen enkel inzicht opgeleverd waarmee we vooruit kunnen. Voor de kunstenaars in Naakt of bloot is het vrouwelijk lichaam een object, een mooi ding, een spel, een knipoog of regelrechte pikanterie in de negentiende-eeuwse traditie.

Het model in een schilderij of andere vorm van artistieke verbeelding is allereerst acteur. De kunstenaar heeft haar (als het om een vrouw gaat) nodig om zijn of haar verhaal te kunnen vertellen, en dat verhaal kent als het goed is veel lagen van interpretatie. Als zij het onderwerp wordt van een tentoonstelling, zoals hier over het vrouwelijk naakt – wat op zich al een opvallende verschuiving van aandacht is waar je zou verwachten dat de maker centraal staat – dan is het niet het naakt wat gedefinieerd moet worden, maar de vrouw. Dan moet het besef naar boven komen dat we naar een mens kijken, een persoon. Het feit dat zij naakt is, of bloot of wat dan ook, is uiteindelijk oninteressant voor de kijker. Die heeft geen schilderij van Breitner of een gekunstelde foto van Viviane Sassen nodig om zijn behoefte aan bloot te bevredigen. Het gaat er uitsluitend om welke rol zij speelt in de verbeelding van de kunstenaar, en vervolgens hoe goed de maker erin is geslaagd dat in een onvergetelijk beeld te vangen.

Zo lang musea doorgaan het aspect van naakt te isoleren van de mens om wie het gaat, blijft aan het onderwerp de nare bijsmaak hangen van schaamte en brutaliteit en olala. Het beeld van de mens in de kunst is bij lange na niet doodgewoon, en de manier waarop Museum Jan Cunen het naar voren schuift is seksistisch en rolbevestigend. Als intellectuele prestatie is deze tentoonstelling ‘waar je van kunst over jezelf kunt leren’, van een bedroevend niveau.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *