Roosengeur en mannenschijn

Tentoonstelling: Maria Roosen, Vuur, t/m 7 januari 2018 in Kunsthal Kade, Amersfoort. 

Maria Roosen, Broom Rainbow, 2014, glas en bezem

Just what is it that makes Maria Roosen’s art so different, so appealing? De vraag, hier geparafraseerd naar de titel van Richard Hamiltons befaamde fotocollage uit 1956, dringt zich op na het zien van haar tentoonstelling in Kunsthal Kade. Different is haar werk omdat het niet gewoon beeldhouwkunst wil zijn, appealing is het omdat Maria Roosen zo is. Zij kan bijna niet anders dan dingen omarmen en dat levert voorwerpen op die ergens bij willen horen. Die bezeten willen worden door iemand, omarmd, bewonderd of aanbeden.

Dat is allemaal nog erg cryptisch, maar ik zoek naar een manier om het werk te benaderen. Roosen is onmiskenbaar een beeldhouwer in een lange traditie, maar de dingen die ze maakt kunnen bijna niet gepresenteerd worden zonder de hulp van een muur, een meubelstuk, het plafond of een vitrine. Een beeld dat zelf kan staan of aan een eenvoudige, functionele sokkel genoeg heeft, zul je bij haar moeilijk vinden. Geef haar een ruimte en ze begint die in te richten als een huis. In plaats van sokkels gebruikt ze in Amersfoort gestileerde meubelstukken van mdf-plaat, een dressoir, een wandkastje, een vleugel. In het geval van Chesterfield uit 1995 draagt een klassieke fauteuil twee glazen flesvormen. Altijd is er die associatie met gebruiksvoorwerpen – een bezem, een gootsteenontstopper, een melkkan, een sieraad of een tafelkleed. En als ze lichaamsvormen als uitgangspunt neemt – lullen, borsten, ogen, zaadcellen – dan maakt ze er huiselijke accessoires van, intiem in de zin van vertrouwd, fijn om te hebben. Mooi, niet per se opwindend.

Vuur heet haar tentoonstelling in Kade. Het is een verwijzing naar de kracht die glas laat smelten waarna glasblazers op aanwijzing van de kunstenaar de meest wonderlijke vormen laten ontstaan. Niet materiaal (glas) of resultaat (kunst), maar energie. Metaforisch staat dat vuur natuurlijk ook voor inspanning, toewijding en liefde. Pas op dat niveau van verbanden leggen komen de thema’s van Maria Roosen zoals het fysieke werk van de glasblazer, het blakeren van hout, het doorzettingsvermogen van de winnaars in sport en politiek waarvan Maria Roosen al decennia lang krantenknipsels bewaart, de religieuze verwijzingen zoals de Roosenkrans en haar steeds terugkerende motief van de verloren liefde bij elkaar.

De kunst van Maria Roosen valt op door fysieke kenmerken, zoals het moderne beeldhouwkunst betaamt. Haar kunst is voelbaar door het staan, liggen en hangen en de associaties met vasthouden, omarmen, dragen, klimmen, bedekken. Niet zozeer wat het voorstelt is belangrijk, maar wat het doet of waartoe het aanleiding geeft. Dat verklaart waarom deze objecten erom vragen geïntegreerd te worden in het dagelijks leven. Ernaar kijken is niet genoeg. Van de vele kunsthistorische verwijzingen noem ik er twee die haar positie goed typeren: Constantin Brancusi en Philip Guston. Aan Brancusi doet denken haar balanceren tussen zware lichamelijke arbeid, het voortborduren op volkskunst en het polijsten van vormen tot ze als een devotie-object op een voetstuk geplaatst kunnen worden. Aan Guston het erbij slepen van de alledaagse rommel, de berg gedragen schoenen, een ladder, een boek, een oog, een brandende sigaret, een bed, dat hele samenstel van de gewoonste dingen die je de dag door moeten helpen en waaraan op momenten van een goddelijke inblazing ook kunst ontspruit.

Al deze kenmerken maken Roosens werk niet erg geschikt voor een museale presentatie. Met witte wanden en lege vloeren gaat het werk geen verbinding aan. Hoewel ze haar expositie in Kade zelf heeft ingericht, lijdt die toch aan het euvel van te weinig inbedding. In catalogi zie je haar werk dikwijls gefotografeerd in stijlkamers, in een park of op doorleefde locaties. Het is bijna pijnlijk, al die bordjes waarop staat ‘niet aanraken’, bij voorwerpen die zo graag aangeraakt willen worden. De kaalheid van de expositiezalen wordt gecompenseerd door herhaling, het tonen van veel varianten op dezelfde beelden van borsten, zaadcellen en vruchten, en dat werkt eerder vervlakkend dan dat het de concentratie verhoogt. In de grote zaal is bovendien een kunstgreep toegepast die iemand haar had moeten afraden: de vloer is beplakt met Duitse namen van kleuren die in de glasblazerij worden toegepast. Prachtige namen, daar niet van (wat dacht u van Neurot), maar ze maken geen deel uit van het oeuvre van Maria Roosen simpelweg omdat ze haar als poëtisch zijn opgevallen.

Maria Roosen is onstuitbaar in haar dadendrang en daarom had iemand haar in zulke gevallen moeten tegenhouden. Laat de aandacht uitgaan naar onderwerpen die smeulen als een veenbrand, en dat al dertig jaar lang, zoals dat van de zomaar ineens overleden geliefde. Voor de sterkste man, een buitenmodel houten kralenketting, maakte Maria Roosen in 1985 kort na de dood van Gerrit van Bakel. Heel recent, dit jaar nog, ontstonden de bewerkte boomstammen Widow I en II. Ik moest denken aan Logboek van een onbarmhartig jaar van Connie Palmen, met name aan de passage waarin zij haar herinnering beschrijft aan hoe ze ’s nachts door het lijf van haar sterke man werd omvat en hoe hij haar, wanneer hij zich in zijn slaap omdraaide, met een beschermende armbeweging meenam. Daar komen vuur en lichaamskracht samen met de pijn van het moeten loslaten. Maria Roosen omringt zich nog dagelijks met sterke mannen, de glasblazers, de houtbewerkers, de winnaars. Het levert haar monumentjes op, maar wat verloren is krijgt ze er niet mee terug.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *