tekst in een la gevonden

Op 9 oktober 2004 bezocht ik het atelier van Harmen Brethouwer in Zeist. Ik schreef er een verslag van dat sindsdien in een bureaula heeft gelegen.

Conifeer van Harmen Brethouwer
Conifeer van Harmen Brethouwer

Of ik mij Dick van Berkum nog kon herinneren, was de vraag die mij enkele weken geleden per mail bereikte. Jawel. Gezicht. Stem. Manier van doen. Utrecht, vrijdagavondbijeenkomsten Onder ’t Zaad, circa 1990. Dick zou, dat was de aanleiding voor zijn bericht, met enkele andere kunstenaars zijn atelier openstellen voor genodigden. Ik kon toen niet, enkele weken later bij een nieuwe gelegenheid wel. Dus reden Jo en ik op een zaterdag naar Zeist, alwaar wij ons stipt om twee uur meldden aan de Dijnselburgerlaan aan de noordelijke rand van het dorp, vlak tegen de snelweg Utrecht-Amersfoort. Een aantal houten klaslokalen huisvest nu een achttal ateliers. Wij zouden er vijf bezoeken.
Beginnen maar met Harmen Brethouwer, die er duidelijk het meest klaar voor was. Wat is er toch met deze Brethouwer dat Jo en mij gelijktijdig deed inzien dat hij geen kunstenaar is? De kleding, een net roze overhemd met een donkerblauwe trui erover, de stevige stappers, het Balkenendekapsel. Het atelier, overgeorganiseerd, met een kast vol tentoonstellingscatalogi en een grote tafel met een opengeklapte laptop. Het gelijkvormige werk.
Maar laat ik niet op de zaken vooruit lopen. Aardige jongen, Harmen Brethouwer. Goed opgevoed, voorkomend, assertief. Hij liet ons panelen zien met korte, zwarte lijnstukjes erop waarvan een aantal elkaar kruiste. Stukjes van een rechte lijn, stukjes van een cirkel. Een gat in het paneel, ergens midden boven. Verder was het hele paneel een patroon van kleurvlekken, als waterdieptes op een zeekaart. Daar had het zeker mee te maken. De panelen bleken vervaardigd door het Waterloopkundig Laboratorium in Delft, waar Brethouwer had laten berekenen welke golfhoogtes te verwachten zouden zijn bij tien verschillende weersomstandigheden, wanneer de op het paneel aangegeven zwarte blokjes betonblokken waren geweest op een stuk zeebodem van tien bij tien kilometer voor Scheveningen. En ja, daar stonden wij toch wel van te kijken. Hoe harder de wind, hoe hoger de golven. Maar vlak achter zo’n obstakel waren de golven toch een heel stuk lager dan ervoor. Je kan niet zeggen dat de kunst geen effect sorteerde.
Brethouwer was op dit lumineuze idee gekomen door een schilderij van Piet Mondriaan waarop die, ook met zwarte blokjes, een abstract patroon van water en een pier had aangegeven. Dat moest te verbeteren zijn, dacht Brethouwer, en hij ging aan de slag met een vierkant vlak met een gat erin – hij blijkt elk idee dat hem invalt te willen maken op een vierkant vlak met een gat erin – en transformeerde de Mondriaan tot een praktijkopdracht voor het watermanagement. Het resultaat, meende hij, had iets met schilderkunst te maken. Dit was een leugentje, de panelen, elk ter grootte van een vierkante meter, waren gecomponeerd door de ene machine en bedrukt door een andere. Het is misschien te wijten aan het ingebakken conservatisme van de hedendaagse kunstenaar dat hij zichzelf blijft vergelijken met een schilder. Het is alsof je een taxichauffeur voortdurend ‘hop paardje’ hoort roepen tijdens het rijden, en ‘ju’ als hij afremt.
De golfhoogtecomputermodelberekeningencomposities bleken slechts één voorbeeld van de manier waarop Brethouwer steeds de samenwerking opzoekt met deskundigen uit het werkveld waarin hij zich waagt. Hadden de geleerden van het Waterloopkundig Laboratorium nu zelf ook iets geleerd van deze samenwerking, wilden wij weten. Je kunt toch veronderstellen dat zij de hele dag weinig anders doen dan met zulke modellen, maar dan wat realistischer, rekenen en daarvan kleurige grafieken uitprinten die als illustraties in een rapport terechtkomen. Zulke illustraties lijken misschien – wij hebben van watermanagement geen verstand – sprekend op de panelen uit de denktank van Brethouwer? Jawel, sprak de kunstenaar aarzelend, dat was wel zo, en in dit geval moest hij toegeven dat het profijt tamelijk eenzijdig bij hem lag. Hij wilde er nochtans aan toevoegen dat de kleuren van zijn prints niet dezelfde kleuren zijn als die in wetenschappelijke watergolfhoogteberekeningenpublicaties. Brethouwer had gekozen voor koele, Hollandse kleuren, zoals ze in geschilderde zeegezichten voorkomen. Aha! Daar kwam opnieuw de schilderkunst om de hoek kijken. Scheveningen, zeegezichten, Hollandse kleuren: Haagse School! Nou, nee, niet Haagse School, corrigeerde Brethouwer, zeventiende-eeuwse zeegezichten. Dit verbaasde ons. De gouden-eeuwers schilderden toch in de veilige beschutting van hun werkplaats zonder zich te bekommeren om de werkelijke kleuren van het landschap? Zo kwam toch elke zeeschilder uit die tijd aan zijn eigen, typische, onrealistische kleurenpalet? Ja, ja, nee, nee, typisch Hollands kleurenpalet, dacht Brethouwer. Nu ja.
Na deze leerzame exercitie in schilderkunstige logica wendden wij ons naar een serie glasplaten aan een andere wand, in verschillende formaten uitgevoerd maar allemaal vierkant en met een gat midden boven. Dit, sprak Brethouwer, toonde aan dat hij vanuit één archetypische, aan de schilderkunst ontleende vorm, tot steeds nieuwe probleemstellingen en vanzelfsprekend ook oplossingen kon komen. Hij bleek ook te beschikken over een archetypische, aan de beeldhouwkunst ontleende vorm, waarin wij de menhir meenden te herkennen die Obelix op zijn rug draagt. Wij kennen onze klassieken! Oud-Gallische volkskunst, of is het toch de late variant erop die nu nog door elke hobbytuinier in kunstige vormen wordt gedwongen, de conifeer? Brethouwer kan er alle kanten mee op en wij laten ons graag meeslepen.
Terug naar de glasplaten. Ze leken transparant en onbeschreven, maar als wij goed keken konden wij zien dat in elke glasplaat, netjes in regels onder elkaar, de grafiek van een zeer onregelmatige hartslag was gegraveerd. Dit was nu eens een echt origineel idee.
Je hoort vaak spreken over kunst die het publiek shockeert, maar nooit wordt die schok zichtbaar en navoelbaar gemaakt. Bij nader inzien gebeurde dat hier ook niet. Dit werk gaat over kostbaarheid, doceerde de kunstenaar. In elke glasplaat is de geluiduitslag te zien van een gesproken tekst, die gaat over kostbaarheid. Deze tekst bijvoorbeeld – Brethouwer wees op het grootste exemplaar in de ruimte – is van Cornel Bierens.
Dit vond ik nu aardig om te horen, want Cornel Bierens, die kennen wij! Het leek nu alsof wij, door naar de grafiekgraffitti in het glas te kijken, het vertrouwde stemgeluid van Cornel hoorden. Nou, dat was niet zo, want Brethouwer had de tekst door een ander laten inspreken. Hij vond het wel een aardig idee, trouwens, van die vertrouwde stem, jammer dat hij daar niet zelf op gekomen was. Nu, dat gaf niets want aan het esthetisch genot deed deze wetenschap geen afbreuk. Wij keken naar een aantal boeiende, intrigerende glasplaten, daar ging het om. En daarin lag een tekst vast over wat kostbaarheid in onze tijd betekent, die door latere generaties weer terug te lezen zou zijn, zo was het toch? Brethouwer dacht even na. Ja, nu je het zegt, dat zou moeten kunnen ja. Het geluid zal wel sterk vervormd zijn, maar met wat filters en bewerking moet er weer een verstaanbare tekst uitkomen.
Het leek ons jammer dat zo’n kunstwerk, dat toch glashelder leek, zo moeizaam tot de bron te herleiden zou zijn. Nou, helemaal niet moeilijk, sprak Brethouwer resoluut, ik heb alle teksten geprint en jullie krijgen een exemplaar mee. Aan deze oplossing, zo verbluffend van eenvoud, hadden wij nog helemaal niet gedacht. Waarom proberen de betekenis van de kunst uit het werk zelf af te lezen als je er gewoon een tekst bij kunt leveren?
Brethouwer liet ons nog veel meer zien. Hij had verf laten maken van wierook, mirrh’ende goud, die was ingeblikt onder de merknaam Heilige Driekoningenverf. Heilig? De drie koningen? Op grond waarvan? Dan hebben de herders, hun schaapjes, de os en de ezel minstens evenveel recht op heiligheid. Brethouwer, die vast van katholieken huize is, had gesneden beelden laten maken uit hout, hij had Chinese tekens laten borduren, het was verbazingwekkend wat hij allemaal kon laten doen. De meeste werken (ik zei niet meesterwerken) zijn al opgenomen in museumcollecties in Rotterdam en Utrecht. Zijn methode heeft succes. Brethouwer leest de krant, ziet een bericht over een ongewone techniek of een nieuw apparaat en bedenkt een nutteloze toepassing die voor kunst door zou kunnen gaan. Is het niet een zelfs door politici geaccepteerde gemeenplaats dat samenwerking met kunstenaars vanzelf tot creatieve vernieuwing leidt?
Het nieuwste project van Harmen Brethouwer zal zijn het laten vervaardigen, door een machine, van een ei uit gemalen eierschalen. Wij stonden perplex. Het onmogelijke werd hier werkelijkheid. Wij moesten echter afscheid nemen. Brethouwer gaf ons een boekje mee over zijn Mondriaan in de golven, waarin Alex de Vries uitlegt hoe een vierkant met een gat, een waterloopkundige, een kleurenprinter en de zee bij Scheveningen elkaar ontmoeten op het steeds weer tot de verbeelding sprekende terrein van de schilderkunst.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *