Gerhard Lentink

Een plaats veroveren

Opus 18: Domus, Het huis met de planeten, 1993-1994

Hij had zijn voorgeschiedenis niet mee toen hij op zijn achttiende besloot iets met kunst te gaan doen. Gereformeerd opgevoed in Deventer, belast met taboes op seks en eigenlijk alles wat met het lichaam te maken had. Hij verliet het gymnasium in Zutphen met een bèta-diploma en noemt zich ‘eigenlijk meer een theoreticus’. Maar het leven heeft een kind meer te bieden dan wat de ouders het voorschotelen. Van zijn eerste zeven levensjaren is hem de geborgenheid bijgebleven in de nabijheid van zijn moeder en tantes. En toen hij met zijn gezin verhuisde naar een smalle straat in de oude binnenstad van Deventer werd de stad zijn thuis. De fysieke aantrekkingskracht van het vrouwelijk lichaam en het zich omsloten weten door architectuur groeiden uit tot de twee liefdes die hem nooit zouden verlaten. De vraag was in welke studie of beroepskeuze hij er wat mee aan kon vangen. Eén ding stond vast: hij moest zich losmaken van zijn ouders en de stad die hij kende als zijn broekzak. Weg uit het benauwende milieu, de wereld in.

Als hij vertelt dat, toen hij op zijn fiets vertrok, zijn vader stond te schelden op de drempel van het ouderlijk huis naast zijn huilende moeder, kijk ik hem ongelovig aan. Het lijkt me een passage uit de Bouquetreeks, eerder dan een waargebeurde geschiedenis. Maar nee, zo is het werkelijk gegaan. Zijn stalen ros bracht hem naar Amsterdam waar hij zich inschreef bij de Vrije Academie. Een jaar later verkaste hij naar Breda waar hij dacht op kunstgebied veel te kunnen leren. En waarachtig, hij heeft er veel geleerd. Eerst schilderen. Hij maakte er kennis met de katholieke cultuur waarin figuratie, het afbeelden van de wereld, een vanzelfsprekendheid was. Meer en meer ontdekte hij dat hij met zijn handen wilde werken. Dingen maken. Daar liep je tegen je tweede handicap aan, zeg ik. De dominee had je verboden gesneden beelden te maken, en de academiedocenten konden het je niet leren. ‘Dat klopt’, zegt hij. ‘Ik zocht steeds vaker de houtwerkplaats op, daar liep een assistent van wie ik het ambacht kon afkijken. Achteraf kan ik zeggen dat ik in alles autodidact ben. Vreemd genoeg heb ik mijn studiejaren als heel stimulerend ondergaan. Ik vond altijd mijn eigen weg en dat werd gedoogd door de docenten die er zelf niets mee konden. Ik voelde me er vrij, ik kon er mijn werklust botvieren. Het zelfstandig kunnen werken was mijn kracht, van mijn artistieke vermogens was ik destijds minder overtuigd.’

Zijn eindexamenwerk, de Cylindersnede, een met de hand uitgegraven sleuf van drie meter diep en liefst zeven meter lang in de academietuin, getuigde inderdaad van een tomeloze werklust en daarnaast was het misschien een freudiaanse poging in de materie te verdwijnen alsof het een lichaam was. ‘Tenslotte bereikte ik het grondwater en was, afgezien van de hemel boven mij, volledig omgeven door donkere, vochtige aarde. […] Met de uitgegraven aarde maakte ik twee taluds aan weerszijden van de sleuf, die ook weer cilindrisch van vorm waren: zo ontstond een opgezwollen wond in de aarde.’ (uit: catalogus Gerhard Lentink, Beeldengalerij Het Depot Wageningen, 2015)  

De gymnasiale theoreticus zou in de jaren die volgden uitgroeien tot een sculptor doctus, een geleerde beeldhouwer. En de student die met geweld de aarde openbrak werd een onvermoeibare wandelaar wiens voetstappen verspreid liggen over trajecten van duizenden kilometers in Europa en het Midden-Oosten. Eenmaal per zeven jaren onderneemt Lentink zo’n tocht vanwege de louterende werking op de geest en de fascinatie van de beeldhouwer voor het reliëf van het landschap.

Een paar keer ontstond uit een verblijf in het buitenland een werk in de open lucht, landschapstekeningen naar het voorbeeld van de prehistorische, in kalkrotsen uitgehakte reuzen in Engeland. Maar Lentink zou bekend worden om zijn houten beelden die hij  ‘een verzoening van de menselijke anatomie met de rechtlijnigheid van de mathematische constructie’ noemt. Daarin legt hij alles wat hij kan achterhalen uit literaire en beeldende bronnen, met daarbij zijn beeldende associaties die weer een verrijking zijn van oude verhalen die nooit uitgeput raken.

Die bronnen samenvatten als ‘de klassieken’ en de bijbel doet ze onrecht. Lentink grijpt even gemakkelijk terug naar Egyptische beelden en de verhalen die erin zijn vastgelegd, als naar een vroeg-Griekse kouros of een laatmiddeleeuws heiligenbeeld. Het is geen grasduinen in de geschiedenis, veeleer een trefzeker gebruik maken van een terrein dat hem heel vertrouwd is. Hij verkent de wereld als een wandelaar: langzaam en intensief.

Opus 30: Walters huis, 2000-2005

Zijn achtergrond brengt met zich mee dat iedere opdracht waar hij zich aan zet, of die nu van buiten komt, een bedrijf of overheid, of uit hemzelf, doordrenkt raakt van historische connotaties. In zijn oeuvre staat een Medusa naast de heilige Sebastiaan, de Egyptische godin Noet, Alkyoneus, Christophorus, Daedalus, Sappho, en dan noem ik alleen nog maar de titels die naar een persoon verwijzen. Over engelen, kariatiden, iconoclasten, madonna’s, dansers en dichters heb ik het nog niet gehad. De vraag zou kunnen rijzen hoe dit werk zijn plaats vindt in deze tijd.

Gerhard Lentink zou, vermoed ik, repliceren dat kunstenaars zich nooit door zulke vragen hebben laten weerhouden de traditie voort te zetten op de wijze die bij hun tijd paste. Wij, het publiek van nu, hebben het geluk dat Lentink over nog een talent beschikt en dat is schrijven. Hij publiceerde een bundel over zijn leven en eerste buitenlandse reizen: Anatopen (2008), en nog een met als titel Byzantijnse voetreis (2019). Voor wie zijn beelden beter wil begrijpen is er de catalogus van Het Depot uit 2015 waarin hij van alle opusnummers tot dan toe – dat waren er 37 – het ontstaan en de thematiek toelicht. Daaruit wordt duidelijk hoe hij steeds aanknopingspunten vindt in de architectuur, als het om een opdracht voor een bestaande ruimte gaat, of hoe hij zelf een bouwsel tot stand brengt dat een ruimte omarmt en de blik van de beschouwer naar binnen haalt. In zijn beelden worden lichamen ontleed tot geometrische structuren, of ze worden erin opgenomen. In Domus – Het huis met de planeten uit 1993-’94 had hij ‘een beeld voor ogen van een aardse lichaamstempel waarin de zachtheid van het vrouwenlichaam wordt gevierd’.

Een motief dat hier nauw bij aansluit is dat van het tasten, aanraken, geborgenheid zoeken. Handen spelen een vernuftig spel, niet alleen als het natuurlijke verlengstuk van een arm maar ook als los, schijnbaar van buiten komend lichaamsdeel: de hand die bewijst dat de hoofdpersoon niet alleen is. Lichaamsexpressie zit bij Gerhard Lentink in houdingen en gebaren. Bijna nooit in de mimiek van een gezicht, of het moest zijn in een uiterst gestileerde vorm zoals in de geopende, zingende mond van Medea (2004-2006, Spuihaven Dordrecht).

Walters huis, interieur

En dan is er de taal. In 1988, tijdens zijn eerste tentoonstelling in de Scheldesmederij in Vlissingen, werd een beeld van hem getroffen door een van buitenaf door een raam geslingerde klinker. Lentink besloot deze vorm van vandalisme te beschouwen als een bijdrage aan, of een correctie op, zijn werk. Dat mondde uit in De Iconoclast, een machine die klinkers werpt, deze keer niet straatstenen maar letters uit het alfabet. Het besef dat letters, woorden en zinnen een bouwsel kunnen vormen en dat iemands identiteit zich in taal kan manifesteren, bracht hem op de gedachte om beelden uit letters op te bouwen. Zo is Sappho een vrouwelijke gestalte die is opgebouwd uit de Griekse lettertekens van haar eigen overgeleverde gedicht. Walters Huis uit 2000-2005 is een houten hut waarvan de wanden dichtregels zijn, tezamen het volledige gedicht Liberté van Paul Eluard vormend. 1576 letters, samengeperst in een taps toelopende constructie, onleesbaar misschien maar uiterst bewoonbaar. Het bevindt zich sinds 2012 in het Albert Schweitzer Ziekenhuis in Dordrecht.

In de afgelopen jaren heeft Lentink veel tijd besteed aan een kolossaal beeld dat, in de vorm van een vijftien meter hoge metalen constructie, een Dordtse stedemaagd zou kunnen worden. Hij had het geprojecteerd op de plek waar het Wantij en de Merwede samenvloeien. In de stad waar hij al zo lang woont werd (en wordt) zijn initiatief gekoesterd, het kreeg al snel de koosnaam Hanneken van Dordt, en het zou geplaatst kunnen worden bij de viering van het 800-jarig bestaan van de stad. Inmiddels is de voorkeurslocatie ongeschikt bevonden omdat het daar het radarverkeer met de scheepvaart zou verstoren. Er wordt gesproken over een nieuwe plek, meer naar binnen in een havenkom, er zijn nog tal van moeilijkheden te overwinnen. Hanneken stelt een jonge, statige vrouwenfiguur voor in een lange rok, die voor zich een offerschaal draagt.

Als het ooit werkelijk tot plaatsing komt, zou het een bijzondere toevoeging zijn aan het oeuvre van Gerhard Lentink, en vooral aan de zichtbaarheid ervan. Wat kan een kunstenaar zich meer wensen? Nu al, na drie jaar publiek debat, voelt hij zich meer serieus genomen. Hij is het gewend om plaatsen te moeten veroveren, zich eigen te maken of zelf te scheppen. Je hoopt dan ook dat anderen hem die plaats gunnen. 

Het gesprek met Gerhard Lentink vindt plaats op 10 november aanstaande, 20 uur, in de Bibliotheek in Deventer. Plaatsen reserveren via www.bibliotheekdeventer.nl onder agenda.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *