Schilder van het licht

Tentoonstelling: De portretten van Willem den Ouden, t/m 1 juli 2018 in Museum Henriëtte Polak, Zutphen

Willem den Ouden, Portretstudie Gijsbert van der Wal, 2000

Willem den Ouden wordt dit jaar negentig en niet iedereen zal erop gerekend hebben dat hij nog naar buiten zou komen met een expositie van nieuw werk. Toch gebeurt dat nu in Zutphen. En om de verbazing compleet te maken gaat het in dat nieuwe werk om portretten, niet precies het genre waarop hij zijn meesterschap heeft gebouwd. Ik ging kijken en aarzelde. Ik zag de toewijding van de schilder, ik registreerde hoezeer deze doeken, en met name de laatste zelfportretten, een ode aan het leven zijn. Maar ik ben er geen liefhebber van. Ik draag mezelf op in elke recensie eerlijk te zijn en het komt voor dat ik zwijgen de betere keuze vind. Soms moet de criticus zijn wijsheden inslikken, bijvoorbeeld wanneer hij tegenover het werk staat van iemand die behalve een respectabele leeftijd een nog veel respectabeler oeuvre meedraagt. Een Willem den Ouden tik je niet meer op de vingers. Ik ben blij dat hij nog werkt en bereid is ons in een gefilmd onderhoud met Gijsbert van der Wal mee te laten kijken in zijn atelierpraktijk, waar hij vertelt over de rol van het licht bij het schilderen van portretten. Ik kom daarop terug.

Het voorlopige besluit met mijn kanttekeningen de feestvreugde niet te bederven sloeg om door een onverwachte ervaring. Ik liep vanuit de grote tentoonstellingszaal naar een ruimte waar portretten van Willem den Ouden staan en hangen, gemaakt door vakgenoten. Daar staan in vitrines kleine beeldjes, bozzetto’s in keramiek, die de oude man voorstellen zoals je hem kent: dat lange, stroef bewegende silhouet met die uitgesproken kop erop, gezeten op een rollator of zichzelf staande houdend met een stok. Het is hem ten voeten uit. Janneke Tangelder is erin geslaagd de balans te vinden tussen vluchtige schets en monument, op een schaal van hooguit dertig centimeter hoog. Wat ik daar nog niet dacht en nu wel is: zij zag Den Ouden, die zij ongetwijfeld van nabij kent, met alle ongemakken van de oude dag en ze besloot niet te zwijgen, maar met alles wat ze aan beeldend vermogen bezit een portrettenreeks te maken die de tijd overleeft.

Er is een alternatief voor zwijgen en dat is beter je best doen.

Goede kunstkritiek is een portret van de kunstenaar in woorden. Daar kan alles in zitten: de persoonlijkheid, de sterke en zwakkere kanten van het werk. Dat lukt of lijkt beter naarmate de schrijver erin slaagt dichterbij te komen. Over de slagingskans is – net als bij geschilderde portretten trouwens – vooraf niet veel te zeggen. Ik heb op deze plaats niet de ruimte en op dit moment evenmin de informatie die nodig zouden zijn voor een scherp getekend portret van Willem den Ouden. Maar ik wil wel een poging doen te verklaren waarom zijn voorstellingen van figuren zover achterblijven bij zijn landschappen. De tentoonstelling in Zutphen vangt aan met de constatering dat Den Ouden zijn loopbaan begon als schilder van portretten en figuren en dat het daarom vreemd is dat hij later zo weinig opdrachten kreeg en wij hem als portretschilder amper kennen. Mij lijkt dat niet per se vreemd: in zijn tijd, vanaf 1960, waren er in ons land veel betere portretschilders actief dan hij. Dat heeft met zijn stijl van werken te maken en indirect met zijn onderwerpkeuze.

Het lijkt er in het vroege werk al op dat Den Ouden met zijn losse verftoetsen maar moeilijk tot een compacte vorm komt. Je kijkt eigenlijk altijd door het losse weefsel van kleuren, en in de grafiek van dunne lijnen, heen. Het portret ten voeten uit van Adolphe Schlüter uit 1965 – door Den Ouden bedoeld als een soort van meesterproef – houdt daardoor iets ongedefinieerds en zelfs spookachtigs.

Later, als hij kiest voor lichte tinten en het licht als beeldbepalend onderwerp, weet hij dit probleem niet op te lossen. De beeltenis van Hans van der Grinten, staand in ‘zijn’ museum Commanderie van Sint Jan in Nijmegen, blijft een schim en het zelfportret uit 1997 lijkt wel uit stro, marmelade en plamuur geboetseerd. In die tijd had Den Ouden zich al het rivierlandschap toegeëigend, altijd badend in zinderend, bijna tastbaar zonlicht. Daarin heeft hij iets tot stand gebracht wat haast onnavolgbaar is, als schilder van wat geen substantie heeft. Het zijn eerder reflecties dan vertalingen in verf van klei, water of dorpsgezicht. Ze hebben niet veel kleur en dat hebben ze ook niet nodig, zoals de vele tekeningen en grafiekbladen in zwartwit bevestigen.

Nu de nacht valt in het leven van Den Ouden, schildert hij zijn opgewekte gezicht tegen een donkerblauwe achtergrond. Maar de hinderlijk glanzende donkerte kan de zon niet vervangen en schilder van gezichtsuitdrukkingen of emoties was Den Ouden nooit. Niet voor niets beperkte hij zich tot het weer, uiterst veranderlijk en voor elke uitleg vatbaar.

In twee wat oudere portretten met de Waal als achtergrond handhaaft hij zich: een zelfportret en de kop van Gijsbert van der Wal, Den Oudens eigen Eckermann die hem al zo lang en onvermoeibaar volgt. Daar houden de frontale gezichten een Giacometti-achtige schetsmatigheid die hen doet stralen als de zon zelf. Zo wil ik de schilder in gedachten houden. Het eerbetoon is terecht, de presentatie had veel kleiner gemogen en de aandacht gericht op de hoofdzaak: niet het gezicht, maar het licht.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *