het aftasten van licht en kleur

Tentoonstelling: Raoul de Keyser, Oeuvre, t/m 27 januari 2019 in S.M.A.K. Gent

Raoul de Keyser, Closerie I (Berliner Ensemble), 1998

Lopend door de expositie van Raoul de Keyser in Gent ontdekte ik dat het goed is enige afstand tot de doeken in acht te nemen. Ongeveer vijf passen, dat komt neer op zo’n drie tot vier meter, dat stelt het oog in staat voorstelling en verfbeweging te laten samensmelten tot dikwijls verrassende beelden. Daarin verraadt zich het figuratieve uitgangspunt van deze schilderkunst. Meestal kun je er een fragment uit een groter geheel bij denken dat niet scherp gesteld is. Je vermoedt meer dan je herkent en dat zit niet zozeer in figuratie, maar in diepte, gelaagdheid en het formaat van de individuele kwaststreek. Sta je er te dicht op, dan krijgen dieptewerking en transparantie niet de kans hun werk te doen. Het lijkt dan om abstracte kunst te gaan, wat een misvatting is. Die vier meter is een goed gemiddelde. Dat betekent dat je in de meeste zalen koers kunt houden in het midden. Van die afstand komen ook de combinaties van schilderijen goed tot hun recht, en de expositie is juist ingericht met een goed oog voor de harmonie van koppels, soms ook drie- en viertallen.

Het hoogtepunt van de expositie is de zaal waarin het architectenduo Robbrecht en Daem lichtgrijze wanden heeft geplaatst die van de neutrale rechthoek een dynamische, onregelmatige ruimte maken. Een ruime overstek aan de bovenkant versterkt de intimiteit van de architectonische ingreep die zich goed leent voor een vrij arrangement van kleine doeken. Deze compositie van schijnbaar vrij zwevende kleurvlakken beklemtoont waar het om draait in het oeuvre van De Keyser: het loslaten van zekerheden om ze in te ruilen voor een speculatieve omgang met de indrukken die de schilder om zich heen opdeed. Die wereld mocht klein zijn, het kon gaan om de voetbalvelden waar zijn huis op uitkeek, zijn bootje op het water van de Leie of iets op de rivierbodem, de oeverbegroeiing, de stam of de takken van een boom of een schaduw.

Het plaatsen van die tijdelijke wanden benadrukt eigenlijk het plaatsgebonden karakter van dit werk en de onderlinge afhankelijkheid van de schilderijen. Veel ervan zouden apart genomen, of als onderdeel van een verzameling van meerdere kunstenaars, niet voldoende opvallen om zich in je herinnering vast te zetten. Samen, en zeker in een zo ruime keuze als in Gent wordt gepresenteerd, zetten ze de toon van het met grote gevoeligheid aftasten van licht en kleur. Het is jammer dat het museum niet alle zalen aan een remake heeft onderworpen, want het harde witte licht, de gebrekkige spreiding ervan door de lelijke lichtkoepels en de grove maatvoering van de zalen helpen niet erg om die sensibiliteit in stand te houden. Na verloop van tijd wint de fascinatie het van de ergernis en aan het slot ga je terug naar de Robbrecht/Daemzaal om nog eens die bijzondere wisselwerking te ondergaan van afzonderlijk beeld en het ensemble van schijnbaar willekeurige knipsels uit de realiteit.

Alles overziend vroeg ik me af waarom de faam van De Keyser tijdens zijn leven niet hoger reikte. Onbekend was hij niet maar hij bleef tot aan zijn dood in 2012 een Geheimtipp, een artist’s artist, een naam voor liefhebbers. Hij behoorde in de jaren zestig tot de groep schilders die tot de Nieuwe Figuratie werden gerekend, geen realisten in de academische betekenis van het woord maar toch vol overtuiging werkend met een figuratief idioom. De alledaagse onderwerpkeuze en de vereenvoudiging tot comic-stripachtige vormen en harde kleuren bij hem en schilders als Lucassen, Freymuth en Raveel, haakten enerzijds aan bij de pop art en aan de andere kant bij een poëtisch realisme. Dat laatste heeft bij De Keyser de overhand gekregen. De catalogus spreekt over een verwantschap met Jean Brusselmans in ‘de lyrische nadruk op het objectkarakter van schilderkunst’. Het kan zijn dat ik de formulering verkeerd begrijp, maar ik waardeer de schilderijen van De Keyser helemaal niet om hun objectkarakter. Dat woord associeer ik met Blinky Palermo en Imi Knoebel. Zulke dingen heeft De Keyser ook wel gemaakt in de jaren zeventig, smalle en hoge beschilderde doeken die op de vloer moeten staan, leunend tegen de wand.

De taal van De Keyser is niet symbolisch, maar dichterlijk, werkend door de diepte in de kleuren. Dus is hij op zijn best als hij herkenbare dingen vermijdt. In Hal-over uit 1986 zijn acht paneeltjes in een horizontaal fries verwerkt dat een speelse eenheid in gebrokenheid toont. Het bloedrode hekwerk in Closerie I (Berliner Ensemble) uit 1998 is prachtig, en Blau voor München (Arbeit in Blau) uit 1993. Maar in dit buitengewoon gevarieerde oeuvre zal iedereen zijn eigen sterke voorkeuren vinden. Dat lijkt een geheimzinnige eigenschap van Raoul de Keyser: zijn werk past zich aan, aan de plek waarin het zich bevindt en aan de ogen van degeen die ernaar kijkt. Zoek bij hem geen vastigheid of eeuwige schoonheid. Hij doet je een voorstel in de vorm van een beeld dat zweeft in de ruimte. Je kunt het pakken noch aanraken. Om erin te komen is een afstand van vijf passen ideaal.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *