De afgelopen weken heb ik me enkele malen opgewonden over de slordigheid, de gemakzucht en de vooringenomenheid van mensen die misschien oprecht menen het ‘kunstdebat’ vooruit te helpen met hun bijdragen. (zie: Zwarte mannen zwartgemaakt, 28 juni 2016; Heeft schoonheid haar gezicht verbrand?, 3 juli 2016; Rutger Pontzen, drol op het Museumplein, 5 juli 2016) Vooral het ‘argument’ dat Pontzen in stelling brengt tegen Rudi Fuchs is onthutsend: ‘Waarom zou je geschilderde staalhelmen (Markus Lüpertz), uit roest opgetrokken sculpturen (Kounellis), een geasfalteerde koepeltent (Mario Merz), een multiplex kubus (Judd) of ondersteboven geschilderd naakt (Baselitz) enkel vanuit een puur artistiek verlangen bij elkaar willen hangen?’
Daarover doordenkend kom ik tot de conclusie dat het gevaar waarvoor kunstkenner en pedagoog Herbert Read zo lang heeft gewaarschuwd, toch is uitgekomen: dat onze esthetische gevoeligheid is weggekwijnd. De kunst is niet uit de samenleving verdwenen, integendeel. Maar wat we kunst noemen, hoe we die ondergaan en wat we ervan verwachten, is verschoven naar een terrein waar esthetische gevoeligheid nauwelijks nog een rol speelt en zelfs verdacht wordt gemaakt. Het raakt mij dat ik het binnen mijn generatie heb zien gebeuren en dat het verschijnsel zo hardnekkig is. Bij alle dingen die vanzelf weer eens in de belangstelling kwamen omdat de mode verandert en het geheugen kort is, zat nooit deze bijzondere vaardigheid kunst te begrijpen door het kijken zonder theorie of opvatting of wereldbeeld. ‘Woordloos kijken’ noemt Rutger Pontzen dat met een ondertoon van afschuw.
Als reden om niet meer te kijken zonder kader wordt meestal aangevoerd dat het bewustzijn van de misstanden in de wereld van vroeger en nu alle onschuld heeft uitgebannen. De kunstenaar die zich daar in zijn werk niet mee bezig wil houden, is een estheet. Het streven naar schoonheid zelf is decadent. Kijken zonder morele bril is misdadig. De mensen die zulke oordelen uitspreken doen dat zonder scrupules omdat zij niet weten wat kijken oplevert. Zij hebben geen geduld en zullen nooit met een rake beschrijving van een kunstwerk komen. Zij eisen Instant Betekenis en die zit niet in het werk, maar in het statement dat de kunstenaar ermee (en vaak erbij) afgeeft.
Ik was laatst bij een optreden van Lucas de Man dat begon met een vraag aan het publiek: wat we van de geschiedenis leren? ‘Niets’, riep een oudere man spontaan. Ik was het hartgrondig met hem oneens, want als we niets leren van de geschiedenis, hoe heeft zich dan die rijkdom van kennis en vaardigheden in elk van ons opgestapeld? Maar in mijn sombere buien begin ik te geloven dat het in zoverre waar is, dat we niet willen leren.
Aan de literatuur die ik las tijdens mijn studie, en nog veel meer daarna, heb ik zoveel inzichten en begrip voor het benaderen van kunst overgehouden dat ik me vaak onzeker voelde of ik een bepaalde bewering mocht doen. Door zelf te schrijven ben ik me nog meer bewust geworden van de noodzaak eigen observaties te combineren met die inzichten en nuanceringen. Bij elkaar vormen die aspecten mijn persoonlijkheid als kunstbeschouwer. Het is een karakter dat streeft naar precisie, niet in wiskundige zin (hoewel ook die vergelijking zijn schoonheid heeft), maar in poëtische. Je kunt proberen de zichtbare werkelijkheid (waartoe ook de kunst behoort) met woorden te benaderen. Er is een grote gevoeligheid voor nodig om dat te laten slagen en het resultaat blijft altijd subjectief. Dat heeft zijn waarde, want door het uitwisselen van subjectieve observaties wint de wereld aan schakeringen – en aan wederzijds begrip. Ik was vereerd dat een bijdrage van mij werd geselecteerd voor de serie Kunstkritiek in Nederland 1885-2015, maar ik vond het jammer dat het betreffende deel als titel draagt: Kunstkritiek als exact vak? Met een vraagteken, dat wel, en zoals gezegd is precisie wel iets om naar te streven, maar het gaat steeds om benaderingen van voorwerpen en onderwerpen die zelf al meerduidig zijn en die voortkomen uit de gevoeligheid van een ander.
De roep om Instant Betekenis is alomtegenwoordig, ik hoor hem zelfs bij mensen van wie ik het totaal niet zou verwachten. De Volkskrant berichtte op 7 juli over het onderzoek van hoogleraar kunstgeschiedenis Caroline van Eck naar het principe van identificatie met het onderwerp in de kunst. Wij zijn het vermogen kwijtgeraakt, vindt Van Eck, om in de Mona Lisa een mooie vrouw te zien, een godenbeeld te vereren of verliefd te worden op Oopjen (van Marten). Dat komt doordat wij sinds de achttiende eeuw kunst op een belangeloze manier zijn gaan bekijken. Wij beseffen dat het ding dat we voor ons zien verf op doek is, slechts een afbeelding, een wijze van weergeven, kortom: kunst. Wieteke van Zeil, de auteur van het Volkskrant-artikel, vat het zo samen: ‘Wij zijn er misschien aan gewend geraakt op een rationele manier naar kunst te kijken, maar de laatste tijd lijkt er toch een kentering gaande.’ Waar ik over struikel is het woord rationeel. Als er één term niet van toepassing is op de kunstbeleving sinds 1800, is het ‘rationeel’. Het omgekeerde is wel waar, dat het identificeren van een geschilderde vrouw met een echte, irrationeel is. Die benadering heeft een lange traditie, dat bestrijd ik niet, maar die is niet ‘veel normaler’ zoals de aanhef van het artikel zegt, maar juist een grote verarming. Het besef van de kunstmatigheid van kunst (dat is niet hetzelfde als het net echt kunnen weergeven van de werkelijkheid) is de erkenning van de artistieke prestatie. De weergave van een herkenbare of beleefbare situatie die niet samenvalt met een historisch gegeven of een werkelijk bestaande figuur, tilt de kunstbeschouwing naar een abstracter niveau waar kunst werkelijk iets over de wereld gaat vertellen zoals de poëzie en de filosofie dat ook kunnen.
De misvatting die lijkt te hebben postgevat bij Caroline van Eck (of bij verslaggever Wieteke van Zeil) is dat, wanneer het mogelijk is een afbeelding als het ding of de persoon zelf te zien, het ook beter zou zijn dat te doen.
Lees van Herbert Read bijvoorbeeld Education Through Art (1943), of Art and Alienation (1967). De reeks Kunstkritiek in Nederland verschijnt bij uitgeverij nai010, het deel waarnaar ik verwijs is samengesteld door Rogier Schumacher, Kunstkritiek als exact vak? De kunsthistoricus als criticus 1960-2005. Het artikel van Wieteke van Zeil over Caroline van Eck verscheen in De Volkskrant op 7 juli 2016. Over de verleiding van net echt heb ik eerder op deze site geschreven (zie: de verleiding van net echt, 3 en 7 augustus 2015). Uitgebreider ga ik daarop in in het boek Voorgoed voorbij bestaat niet. De briefwisseling tussen Sierk Schröder en Paul van Dongen, dat drukklaar ligt te wachten op verschijnen en waarvoor we nog aanvullende middelen zoeken.