Tentoonstelling: Giacometti Chadwick. Facing Fear, t/m 6 januari in De Fundatie, Zwolle.
De duo-tentoonstelling van de beeldhouwers Alberto Giacometti en Lynn Chadwick draagt vanaf de eerste zaal het stempel van een duel. In een wandtekst wordt verwezen naar de (misschien enige) keer dat zij elkaar tegenkwamen, tijdens de Biënnale van Venetië in 1956. De prijs voor de beeldhouwkunst, die door velen was toegedacht aan Giacometti, ging naar Chadwick die niet alleen jonger was, maar ook nog maar zes jaar actief als kunstenaar. Het verwerven van zo’n prijs moet in die tijd hebben gegolden als een bewijs dat je meetelde in een rijtje van ‘grote namen’, zoals ze in Zwolle worden genoemd. Tegenwoordig kun je dat idee dat er wereldwijd slechts zes mensen rondlopen die voor bekroning in aanmerking komen, vooral zien als een vorm van armoede en voorspelbaarheid. Giacometti kreeg de prijs alsnog in 1962 en het hele waardesysteem dat achter de Biënnale-opzet van destijds schuilging is later op de schop gegaan.
De Fundatie grijpt deze anekdote aan om een beeld te scheppen van een aanstormend naoorlogs talent (Chadwick) dat de man die zijn leermeester had kunnen zijn aftroefde. Dat beeld wordt gedurende de hele expositie volgehouden. Overal waar vergelijkingen worden gemaakt wordt Chadwick geprezen om de brutale manier waarop zijn beelden hun plaats opeisen, tegenover de afwezige blik en de zichzelf wegcijferende houding van de figuren van Giacometti. Als dit werkelijk zo is, dan is het de vraag wat de meerwaarde kan zijn van een gezamenlijke expositie. Voor de toeschouwers van een gevecht is niets zo vervelend als wanneer een van de beide kemphanen niet meedoet. En dat is hier het geval. Ik vermoed dat Giacometti nooit een moment wakker heeft gelegen van zijn Britse vakgenoot. Hun thema’s raken elkaar doordat zij beiden op zoek waren naar een eigentijdse vormentaal voor de menselijke figuur en ook wel dierfiguren, maar in de uitwerking staan zij zover van elkaar af dat elke vergelijking mank gaat.
De Fundatie denkt deze discussie op een hoger plan te tillen door niet het mensbeeld – of meer in het algemeen de figuratie – centraal te stellen, maar angst. Het bedrukkende dat uitging van de Koude Oorlog, de angst voor de atoombom. Het is opvallend hoe graag Ralph Keuning kunst presenteert tegen de achtergrond van strijd, oorlog, dreiging en nu dus angst. Dat is het tijdsbeeld waaraan deze kunstenaars zich kennelijk niet konden ontworstelen. Daar zou ik bij de staande en lopende figuren van Giacometti nooit aan gedacht hebben. Bij Chadwick wel, hij denkt vanuit een gelast geraamte dat hij van een pantser voorziet. Zijn gestalten hebben nooit een gezicht. Giacometti werkt vanuit een volmaakt tegengestelde techniek, hij kneedt een ijle figuur van voeten, benen, ruggengraat tot aan de schedel, en vult al knedend materiaal aan waar hij meer volume wil hebben. De figuren van Giacometti ontstaan organisch, die van Chadwick mechanisch. Giacometti schept een mensbeeld, een individu dat staat, loopt, kijkt, voelt. Chadwick maakt eigenlijk steeds hetzelfde beeld dat altijd Wachter heet. Ik ben het met de duiding in termen van aan/afwezigheid dan ook totaal niet eens met De Fundatie. De beelden van Giacometti zijn onontkoombaar en soms beangstigend (dat is wat anders dan door angst ingegeven), aan die van Chadwick loop je inmiddels achteloos voorbij. Chadwick is een van die kunstenaars wier ster in de jaren vijftig pijlsnel steeg, waarin je later nog enkel de tijdgeest, dus het modieuze herkent. Marino Marini, aan wie De Fundatie eerder een tentoonstelling wijdde, viel precies daarmee door de mand, vooral met zijn schilderijen. Wie kent nog de naam Massimo Campigli? Hij was beroemd na de oorlog.
Wat hen allen bindt is het teruggrijpen op archaïsche beelden, Egyptisch, Koptisch, Byzantijns of van Paaseiland. Hoe zich die voorkeur verhield tot de dynamiek van de wederopbouw, de jongerencultuur, het afrekenen met de oorlog of de dreiging van een nieuwe catastrofe, heb ik nooit ergens gelezen. Maar de belangstelling was tamelijk algemeen en ook Giacometti keek met een meer dan nieuwsgierige blik naar de Egyptische beeldhouwkunst. Wat hem heeft behoed voor de roem van de typische jaren vijftig-kunstenaar is het zoeken naar een nieuw vakmanschap, dat uiteindelijk ongeëvenaard was en volstrekt persoonlijk. Daarom kunnen we zijn beelden elke dag als nieuw en fris ervaren.
Chadwick heeft zich een ander soort vakmanschap eigengemaakt dat meer met ambachtelijkheid te maken heeft. Toen de dreiging van de Bom wegviel, laten we zeggen ergens in de jaren zestig, ging hij zijn beelden met toenemende perfectie in elkaar zetten, met almaar minder zeggingskracht. Het Zittend paar uit gelast roestvrij staal, uit 1990, zou je tegenwoordig als een knap werkstuk betitelen van een Vrije Academie-cursist. Er gaat niets van uit, het is leeg. Werd zijn werk in 1952 nog omschreven als ‘the geometry of fear’, later bleek dat hij zonder dit sausje van maatschappelijke onrust niets te zeggen had.
De Fundatie heeft deze tentoonstelling kunnen maken dankzij de medewerking van twee belangrijke stichtingen: de Fondation Maeght in Saint-Paul-de-Vence voor het werk van Giacometti, en The Estate of Lynn Chadwick in Blain/Southern. Dat noem je een buitenkans. De keerzijde is dat het museum zich gedwongen voelt mee te gaan in de sfeer van persoonlijkheidsverering die aan zulke instellingen eigen is. De kritische bril wordt opgeborgen en een extra blik nietszeggend jargon wordt opengetrokken (fundamentele angst, essentie, indringend, onaantastbaar, het gaat maar door). En voegt er dus de suggestie van voortdurende rivaliteit tussen beiden aan toe, waar ik niets van geloof. Daarvoor was het verschil in talent en beeldend vermogen veel te groot.